ECLI:NL:CRVB:2014:3206

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
1 oktober 2014
Zaaknummer
12-5686 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en weigering toepassing artikel 43a WAO

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats per 25 maart 2008, na een besluit van 10 april 2008. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat haar arbeidsongeschiktheid ten onrechte niet is erkend en dat er wel degelijk sprake is van toegenomen beperkingen. De rechtbank Haarlem heeft eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en deze uitspraak is in hoger beroep door de Centrale Raad van Beroep bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld, waaronder medische verklaringen van verschillende specialisten. De Raad concludeert dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor een toename van de beperkingen van appellante ten opzichte van de situatie in maart 2008. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat de medische gegevens die door appellante zijn ingediend, geen nieuwe informatie bevatten die wijzen op een wezenlijke verandering in haar toestand.

De Raad heeft ook het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen, omdat de ingebrachte gegevens niet voldoende onderbouwd zijn. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek van appellante om vergoeding van wettelijke rente af. De uitspraak is gedaan op 1 oktober 2014, waarbij de Raad zich verenigt met de overwegingen van de rechtbank en het hoger beroep van appellante niet slaagt.

Uitspraak

12/5686 WAO
Datum uitspraak: 1 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
12 september 2012, 11-6491 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.J.A. Aerts, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn er medische gegevens in het geding gebracht, waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2014. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 10 april 2008 heeft het Uwv appellante bericht dat haar uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 25 maart 2008 wordt ingetrokken
.Bij beslissing op bezwaar van 30 juli 2008 is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 april 2008 ongegrond verklaard
.Het beroep tegen het besluit van
30 juli 2008 is ongegrond verklaard en deze uitspraak is in hoger beroep door de Raad op
23 juni 2010 bevestigd (ECLI:NL:CRVB:2010:BM9204)
.
1.2. Op 16 januari 2011 heeft appellante zich bij het Uwv gemeld in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid
.Bij besluit van 19 mei 2011 heeft het Uwv geweigerd om toepassing te geven aan artikel 43a van de WAO, omdat geen sprake was van een evidente toename van haar beperkingen. Bij besluit van 26 oktober 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de conclusies van het Uwv gevolgd dat er gelet op alle beschikbare gegevens onvoldoende onderbouwing is voor een wezenlijke verandering in de medische toestand van appellante, zowel fysiek als psychisch. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep duidelijk en overtuigend gemotiveerd dat niet blijkt van objectief vast te stellen toegenomen beperkingen ten opzichte van de beoordeling in maart 2008 en dat de overgelegde medische gegevens geen nieuwe medisch objectieve informatie bevatten, maar veeleer een weergave zijn van de klachten die appellante ervaart. Verder is naar het oordeel van de rechtbank wat betreft ‘tocht, kou en hitte’ en ‘vingergebruik’ geen medische onderbouwing gegeven voor het aannemen van meer beperkingen. Voor het benoemen van een deskundige heeft de rechtbank geen aanleiding gezien.
3.
Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat haar beperkingen ten gevolge van fysieke en psychische klachten zijn onderschat en dat zij volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. Ter onderbouwing van haar stelling heeft ze verwezen naar de in bezwaar ingebrachte verklaringen van revalidatiearts B.S. Bakker-Hatten
,reumatoloog C. Mallee en natuurgeneeskundig therapeut G.A. Klugt. Voorts heeft zij gewezen op de in hoger beroep ingebrachte verklaringen van psycholoog Bosch, reumatoloog H.A. Cats en psychiater/zenuwarts H.L.S.M. Busard
.Tot slot heeft appellante de Raad verzocht om benoeming van een deskundige.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Naar aanleiding van de in geding zijnde melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid moet in het kader van de toepassing van artikel 43a van de WAO worden bezien of binnen vijf jaar na de datum van intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering de medische beperkingen zijn toegenomen. Dit betekent dat de medische beperkingen ten tijde van de intrekking moeten worden vergeleken met de medische beperkingen die zijn vastgesteld voor de in verband met de melding in aanmerking te nemen datum.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er ten tijde van belang geen sprake is geweest van toegenomen arbeidsongeschiktheid bij appellante als bedoeld in artikel 43a van de WAO. De Raad verenigt zich met de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. In hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht zijn geen aanknopingspunten aangetroffen om tot een andersluidend oordeel te komen. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is na beoordeling van de onder 3 vermelde medische informatie in meerdere rapporten inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen sprake is van toename van de beperkingen ten opzichte van het toestandsbeeld van appellante als neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 december 2007 die aan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid per maart 2008 te grondslag ligt. Ten aanzien van de verklaringen van psycholoog Bosch en reumatoloog Cats onderschrijft de Raad het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingenomen standpunt dat de in die verklaringen genoemde klachten en bevindingen niet wezenlijk anders zijn en een bevestiging vormen van de al bekende problematiek, zodat daaraan geen andere conclusies verbonden kunnen worden. Met betrekking tot het neuro-psychiatrische rapport van psychiater/zenuwarts Busard kan de Raad zich eveneens vinden in hetgeen daarover door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gesteld, hetgeen er op neer komt dat het rapport niet voldoende concludent is. Met name is opvallend dat Busard stelt dat zijn eigen onderzoek van het persoonlijke functioneren niet verschilt met de waarneming en beschrijving van de behandelaars van appellante op psychiatrisch terrein en hij van mening is dat vanaf het begin van de pijnklachten bij appellante eenzelfde psychopathologie aanwezig is te achten die in essentie niet is gewijzigd en hij vervolgens, zonder dat daar daadwerkelijk een objectivering en motivering voor wordt gegeven, toch concludeert dat sprake is van toegenomen beperkingen ten opzichte van de FML van 3 december 2007. De Raad ziet noch in het rapport van Busard, noch in de overige door appellante ingebrachte gegevens, en gelet op de afdoende gemotiveerde reacties door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op die gegevens, aanknopingspunten voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
4.4.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank dient bevestigd te worden. Het verzoek van appellante om het Uwv te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de ten onrechte niet genoten uitkering komt om die reden niet voor toewijzing in aanmerking.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) G.J. van Gendt

TM