Uitspraak
12/6126 WIA
Datum uitspraak: 3 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ̕ s-Hertogenbosch van
10 oktober 2012, 12/276 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. van de Wege, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Van de Wege. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 31 maart 2009 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als zelfstandige met een [naam bedrijf], wegens klachten van oververmoeidheid en een burn-out. Op
1 december 2010 heeft hij een beroep gedaan op zijn vrijwillige verzekering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en een aanvraag ingediend voor een uitkering.
1.2. Bij besluit van 4 juli 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan, omdat hij met ingang van 29 maart 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Bij besluit van 9 december 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat pas in beroep een volledige heroverweging op basis van alle aanwezige medische informatie heeft plaatsgevonden. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand dienen te blijven omdat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts, gelet op diens rapporten van 22 september 2011, 22 maart 2012 en
5 april 2012, en de geschiktheid van de voorgehouden functies afdoende is gemotiveerd door de bezwaararbeidsdeskundige. Met name ten aanzien van het gehoorprobleem van appellant en zijn problemen met lezen en schrijven (dyslexie) acht de rechtbank afdoende gemotiveerd dat de belasting in de voorgehouden functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Terecht heeft het Uwv, naar het oordeel van de rechtbank, het opleidingsniveau van appellant vastgesteld op 2, aangezien hij het lager onderwijs heeft afgerond en enkele jaren LTS heeft gevolgd.
2.
Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het in stand blijven van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. Appellant heeft de bij de rechtbank aangevoerde medische gronden herhaald: zijn beperkingen, met name ten aanzien van
hand-/vingergebruik, de nek, zitten (in verband met trechterborst), oorsuizen en zijn psychische beperkingen zijn onderschat. Ten aanzien van de psychische beperkingen heeft hij nog aangevoerd dat ten onrechte slechts een beperking is aangenomen op item 1.9 van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), omdat uit de rechtspraak van de Raad en/of uit de Basisinformatie CBBS van het Uwv blijkt dat een beperking op 1.9 altijd dient samen te gaan met een of meerdere beperkingen op de andere items van rubriek 1 van de FML. Verder heeft hij aangevoerd dat het opleidingsniveau ten onrechte is vastgesteld op niveau 2. Appellant is op de basisschool een keer blijven zitten en op de LTS nog een keer, in de tweede klas. Omdat hij de tweede keer weer niet over kon gaan, is hij overgestapt naar het ITO. Inmiddels is, op basis van een rapport van GGzE van november 2013, gebleken dat hij laagbegaafd is (totaal IQ is 72) en daarnaast heeft hij vermoedelijk dyslexie. Nu voor opleidingsniveau 2 moet worden uitgegaan van het doorlopen van basisonderwijs en het enkele jaren succesvol hebben doorlopen van een VMBO-opleiding, voldoet hij niet aan dit niveau. Daarom, en ook vanwege zijn laagbegaafdheid en dyslexie, is hij niet in staat om de functies van wikkelaar en machinebediende uit te oefenen.
3.
De Raad komt tot de volgende overwegingen.
3.1.
Terecht en op juiste gronden heeft de rechtbank overwogen dat er, gelet op de aanwezige medische stukken, geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts aangenomen beperkingen, zoals vastgesteld bij de FML van
22 september 2011. De bezwaarverzekeringsarts heeft met de psychische klachten, klachten aan de linkerpols, knieën, voeten, nek, oorsuizen en astma afdoende rekening gehouden op basis van de beschikbare medische informatie. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat de diagnose dyslexie nooit is gesteld bij appellant. Ook overigens is niet gebleken dat appellant problemen heeft met lezen en schrijven die de diagnose dyslexie rechtvaardigen. Ten aanzien van de enkele beperking op item 1.9 van de FML slaagt de door appellant aangedragen grond niet, gelet op de rechtspraak van de Raad op dit punt. De Raad volstaat met een verwijzing naar zijn uitspraak van 11 december 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2889). Door de bezwaarverzekeringsarts is afdoende gemotiveerd dat het in hoger beroep ingediende rapport van neuropsychologisch onderzoek van GGzE van november 2013 niet afdoet aan de juistheid van de FML. Ten aanzien van het niet langdurig gebogen kunnen zitten in verband met de afwijking aan het borstbeen is door de verzekeringsarts bij rapport van 11 januari 2013 overtuigend gemotiveerd dat aanvullende beperkingen in de FML niet noodzakelijk zijn.
3.2.
Appellant heeft aangevoerd dat hij de functies van montagemedewerker en monteur (SBC-code 267050, wikkelaar) en machinebediende (SBC-code 271093) niet kan uitoefenen gelet op het vereiste opleidingsniveau. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat opleidingsniveau 2 past bij appellant, gelet op de door hem gevolgde opleidingen. In de Basisinformatie CBBS is de volgende definitie gegeven voor opleidingsniveau 2: ‘Moet kunnen lezen, schrijven en rekenen op eind basisschool niveau. Bijvoorbeeld het lezen van een eenvoudige gebruiksaanwijzing of instructies; delen en vermenigvuldigen.’ Als indicatie voor gevolgde opleidingen wordt genoemd: getuigschrift basisschool en
eventueelmeerdere jaren (klassen) vervolgonderwijs zonder diploma (VMBO-niveau). Appellant is, na de basisschool, drie jaar naar de LTS gegaan en is daarna overgestapt naar het ITO. Hij heeft dus, naast het basisonderwijs, nog minstens drie jaar aanvullend onderwijs gevolgd op VMBO-niveau. Ook heeft hij gewerkt als hekwerkmonteur in loondienst en samen met zijn echtgenote gedurende veertien jaar werkzaamheden verricht ten behoeve van hun eigen [naam bedrijf]. Terecht heeft de bezwaararbeidsdeskundige dan ook opleidingsniveau 2 gehandhaafd. De resultaten van het door GGzE in november 2013 verrichte neuropsychologisch onderzoek doen hieraan niet af. Appellant stelt dat zijn opleidingsniveau, ondanks dat hij enige jaren LTS heeft gevolgd, gelet op de doublures tezamen met de laagbegaafdheid en dyslexie, niet op VMBO-niveau kan worden gesteld. Deze argumenten overtuigen echter niet, nu appellant met deze gestelde beperkingen toch jarenlang reguliere werkzaamheden heeft verricht. Het feit dat hij rijbewijzen heeft behaald voor motor, auto en vrachtwagen geeft aan dat hij, ondanks zijn problemen met lezen en schrijven, wel in staat is gebleken om de betreffende theorie-examens te behalen. Gelet op alle hierboven genoemde omstandigheden heeft het Uwv appellant dan ook terecht in staat geacht om de voorgehouden functies van wikkelaar en machinebediende uit te oefenen. Appellant beschikt over opleidingsniveau 2 en van hem kan worden verwacht dat hij de in de functies van wikkelaar genoemde aanvullende cursussen en interne opleidingen (op datzelfde niveau) kan volgen.
eventueelmeerdere jaren (klassen) vervolgonderwijs zonder diploma (VMBO-niveau). Appellant is, na de basisschool, drie jaar naar de LTS gegaan en is daarna overgestapt naar het ITO. Hij heeft dus, naast het basisonderwijs, nog minstens drie jaar aanvullend onderwijs gevolgd op VMBO-niveau. Ook heeft hij gewerkt als hekwerkmonteur in loondienst en samen met zijn echtgenote gedurende veertien jaar werkzaamheden verricht ten behoeve van hun eigen [naam bedrijf]. Terecht heeft de bezwaararbeidsdeskundige dan ook opleidingsniveau 2 gehandhaafd. De resultaten van het door GGzE in november 2013 verrichte neuropsychologisch onderzoek doen hieraan niet af. Appellant stelt dat zijn opleidingsniveau, ondanks dat hij enige jaren LTS heeft gevolgd, gelet op de doublures tezamen met de laagbegaafdheid en dyslexie, niet op VMBO-niveau kan worden gesteld. Deze argumenten overtuigen echter niet, nu appellant met deze gestelde beperkingen toch jarenlang reguliere werkzaamheden heeft verricht. Het feit dat hij rijbewijzen heeft behaald voor motor, auto en vrachtwagen geeft aan dat hij, ondanks zijn problemen met lezen en schrijven, wel in staat is gebleken om de betreffende theorie-examens te behalen. Gelet op alle hierboven genoemde omstandigheden heeft het Uwv appellant dan ook terecht in staat geacht om de voorgehouden functies van wikkelaar en machinebediende uit te oefenen. Appellant beschikt over opleidingsniveau 2 en van hem kan worden verwacht dat hij de in de functies van wikkelaar genoemde aanvullende cursussen en interne opleidingen (op datzelfde niveau) kan volgen.
3.3.
De medische geschiktheid van de voorgehouden functies van wikkelaar (SBC-code 267050, montagemedewerker en monteur), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180, productiemedewerker bij fabrikant van noodverlichting) en machinebediende
(SBC-code 271093, twee functies van handmatig uitvoerder afwerking) is afdoende gemotiveerd. Terecht en op juiste gronden heeft de rechtbank overwogen dat de belasting in de functie van montagemedewerker (SBC-code 267050) de belastbaarheid van appellant, gelet op zijn verminderd gehoor links en klachten van oorsuizen, niet overschrijdt.
3.4.
Gelet op de overwegingen 3.1, 3.2 en 3.3 slaagt het hoger beroep niet.
3.5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en E.W. Akkerman en
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2014.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) W. de Braal