ECLI:NL:CRVB:2014:3253

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
13-1334 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor gehoorapparaat op basis van onvoldoende medische noodzaak

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Arnhem. Appellanten, die een gehoorapparaat nodig hebben, hebben op 23 februari 2012 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de kosten van het gehoorapparaat. Het college heeft deze aanvraag op 7 mei 2012 afgewezen, met de reden dat appellanten een beroep kunnen doen op hun zorgverzekeraar, aangezien de Zorgverzekeringswet als een toereikende voorziening wordt beschouwd. Het college heeft in een later besluit, op 6 september 2012, het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard.

De rechtbank Oost-Nederland heeft in haar uitspraak van 7 februari 2013 het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellanten onvoldoende gegevens hadden aangeleverd om hun beroep op zeer bijzondere omstandigheden te onderbouwen. In hoger beroep hebben appellanten hun standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellanten niet hebben aangetoond dat er sprake is van zwaarwegende medische redenen of een zeer dringende reden voor bijzondere bijstand. De Raad benadrukt dat het aan de aanvrager is om objectieve gegevens te verstrekken die de noodzaak voor bijstand onderbouwen.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en concludeert dat het college terecht geen bijzondere bijstand heeft verleend. De Raad oordeelt dat er geen acute noodsituatie is aangetoond en dat de appellanten niet hebben voldaan aan de eisen die gesteld worden voor het verkrijgen van bijzondere bijstand. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 7 oktober 2014.

Uitspraak

13/1334 WWB, 13/1335 WWB
Datum uitspraak: 7 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
7 februari 2013, 12/5140 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] en [appellant] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. D. Gurses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2014. Voor appellanten is
mr. Gurses verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.A.A. van Wees.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 7 mei 2012 heeft het college de aanvraag van appellanten van
23 februari 2012 om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de kosten van aanschaf van een gehoorapparaat afgewezen. Aan dat besluit heeft het college ten grondslag gelegd, onder verwijzing naar artikel 15 van de Wet werk en bijstand (WWB), dat appellanten voor deze kosten een beroep kunnen doen op de zorgverzekeraar. De Zorgverzekeringswet (Zvw) moet voor deze kosten worden beschouwd als een toereikende en passende voorliggende voorziening, zodat voor bijzondere bijstand in deze kosten geen plaats is.
1.2.
Bij besluit van 6 september 2012 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit van 7 mei 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft in wat bij de hoorzitting naar voren is gebracht, te weten dat een hoortoestel voor appellant noodzakelijk is omdat hij anders in een sociaal isolement komt, geen zwaarwegende medische redenen gezien zoals bedoeld in het door het college gevoerde beleid.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beleid van het college gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Het is de taak van de aanvrager om aan het college voldoende gegevens te verschaffen om de aanvraag te kunnen beoordelen en zo nodig zelf nader onderzoek te (laten) doen. Appellanten hebben onvoldoende gegevens in het geding gebracht om hun beroep op zwaarwegende redenen nader te onderbouwen. Ook degene die een beroep doet op artikel 16 van de WWB moet aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk maken dat sprake is van een acute noodsituatie. Appellanten zijn daarin niet geslaagd.
3.
In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is thans alleen nog in geschil of in het geval van appellanten sprake is van zwaarwegende medische redenen als bedoeld in het door het college gehanteerde beleid dan wel van dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
4.2.
Voorop staat dat het in beginsel op de weg ligt van degene die bij zijn aanvraag een beroep doet op buitenwettelijk begunstigend beleid dan wel op zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de WWB, om aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk te maken dat sprake is van de in het beleid omschreven situatie dan wel van een dringende reden in de zin van artikel 16, eerste lid, WWB.
4.3.
Appellanten zijn verzekerd via een collectief aanvullende ziektekostenverzekering voor minima in Arnhem (CAZ). Voor de kosten van een gehoorapparaat kunnen zij een beroep doen op de basisverzekering en de aanvullende verzekering. Op grond van het door het college voor medische kosten gevoerde beleid kan alleen in zeer bijzondere omstandigheden, en wel bij zwaarwegende medische redenen, voor de meerkosten van een duurder hoortoestel bijzondere bijstand worden verleend.
4.4.
Wat appellanten dienaangaande hebben aangevoerd komt neer op een herhaling van wat al in beroep is aangevoerd. Het oordeel van de rechtbank dat appellanten onvoldoende gegevens in het geding hebben gebracht om hun beroep op zeer bijzonder omstandigheden te onderbouwen, wordt onderschreven. Ook in hoger beroep is volstaan met de verwijzing naar de uitgebrachte offerte, waaruit blijkt dat Menzis op advies van de huisarts een gehoorapparaat gedeeltelijk wil vergoeden. Hieruit kan worden afgeleid dat een medische indicatie voor een gehoorapparaat aanwezig was. Dat - tevens - sprake was van zwaarwegende medische redenen in de zin van het beleid blijkt daaruit echter niet en kan daaruit ook niet worden afgeleid. Het college heeft dan ook in overeenstemming gehandeld met zijn beleid door aan appellanten geen bijzondere bijstand te verlenen in de kosten die na vergoeding op grond van de ziektekostenverzekering nog voor eigen rekening blijven.
4.5.
Voorts wordt met de rechtbank geoordeeld dat appellanten er niet in zijn geslaagd aannemelijk te maken dat sprake was van een zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16,
eerste lid, van de WWB. Van een acute noodsituatie is niet gebleken en evenmin is gebleken dat de behoeftige omstandigheden waarin appellant verkeerde op geen enkele andere wijze waren te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk was. Het moet dan immers gaan om een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Ook hier hebben appellanten volstaan met verwijzing naar de offerte. Dat is volstrekt ontoereikend.
4.6.
Gelet op 4.2, 4.4 en 4.5 worden appellanten niet gevolgd in hun standpunt dat het college geen, althans onvoldoende onderzoek heeft verricht. Deze beroepsgrond faalt.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en Y.J. Klik en F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) S.W. Munneke

HD