ECLI:NL:CRVB:2014:3287
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.J. Schaap
- G. van Zeben-de Vries
- D.S. de Vries
- Rechtspraak.nl
Toekenning van een handbewogen rolstoel en afwijzing van de elektrische ondersteuning
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, die op 14 november 2012 haar beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Enschede ongegrond verklaarde. Appellante, die geheel rolstoelafhankelijk is en niet in staat is om een mechanische rolstoel zelf voort te bewegen, had in 2004 een handbewogen rolstoel met elektrische ondersteuning ontvangen. In 2012 verzocht zij om een nieuwe rolstoel met elektrische ondersteuning, maar het college besloot haar alleen een handbewogen rolstoel toe te kennen en de elektrische ondersteuning af te wijzen. Het college stelde dat de combinatie van de handbewogen rolstoel, een elektrische binnenrolstoel, een scootmobiel en de mogelijkheid om gebruik te maken van de regiotaxi voldoende compensatie bood voor haar beperkingen.
Tijdens de zitting op 16 juli 2014 was appellante niet aanwezig, maar haar echtgenoot vertegenwoordigde haar. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante voerde aan dat de rechtbank onvoldoende had meegewogen dat zij in 2004 een rolstoel met elektrische ondersteuning had ontvangen en dat het college deze had ingenomen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de combinatie van voorzieningen voldoende was om appellante in haar zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie te ondersteunen. De Raad bevestigde dat de afwijzing van de aanvraag voor een buitenrolstoel met elektrische ondersteuning gerechtvaardigd was, omdat de huidige voorzieningen voldoende waren voor haar situatie.
De Raad concludeerde dat appellante niet kon aantonen dat haar zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie in gevaar kwam door het ontbreken van de gevraagde voorziening. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 8 oktober 2014.