ECLI:NL:CRVB:2014:3307

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2014
Publicatiedatum
10 oktober 2014
Zaaknummer
13-117 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling duurzaamheid arbeidsongeschiktheid en toekenning WGA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 oktober 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Maastricht. Appellante had een WGA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had vastgesteld dat zij per 14 september 2011 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 59%. Later werd dit percentage verhoogd naar 80 tot 100%, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep oordeelde dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante niet duurzaam was. Appellante was van mening dat haar situatie wel degelijk duurzaam was en dat zij recht had op een IVA-uitkering. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht had vastgesteld dat er geen sprake was van een duurzaam arbeidsongeschiktheidsbeeld. De Raad benadrukte dat de verzekeringsarts een gedegen afweging had gemaakt op basis van de medische gegevens en dat er voldoende aanwijzingen waren dat de situatie van appellante niet als duurzaam kon worden gekwalificeerd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante op de datum in geding niet voldeed aan de voorwaarden voor een IVA-uitkering. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/117 WIA
Datum uitspraak: 10 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
5 december 2012, 11/2251 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.E. Eshuis hoger beroep ingesteld
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als management assistente. Met ingang van
7 september 2009 heeft zij zich vanuit een situatie dat zij uitkering ontving ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld wegens diverse lichamelijke klachten. Op 30 maart 2011 heeft zij een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2. Bij besluit van 15 juni 2011 heeft het Uwv na een medisch en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat voor appellante met ingang van 14 september 2011 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 59%.
1.3. Bij besluit van 6 december 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard en vastgesteld dat appellante met ingang van 14 september 2011 recht heeft op een WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Daaraan lag het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
20 oktober 2011 ten grondslag, waarbij aanvullende beperkingen zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 november 2011 waarin appellante op arbeidskundige gronden als volledig arbeidsongeschikt is aangemerkt. De situatie van volledige arbeidsongeschiktheid is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens diens rapport van 5 december 2011 als niet duurzaam ingeschat.
2.
In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellante aangevoerd dat zij veel lichamelijke gebreken heeft en dat haar beperkingen ten onrechte niet als duurzaam zijn aangemerkt. Zij is van mening dat zij met ingang van 14 september 2011 in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering. Steun voor haar standpunt ziet appellante onder meer in de door haar overgelegde medische gegevens van de anesthesioloog dr. O.J.J.M. Rohof.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorafgaand aan het medisch onderzoek dossieronderzoek heeft verricht, kennis heeft genomen van de in bezwaar ingebrachte medisch specialistische informatie van de behandelend sector en deze informatie kenbaar heeft meegewogen. Van strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht is de rechtbank niet gebleken. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank toereikend inzicht verschaft in het behandeltraject van appellante en voldoende aannemelijk gemaakt dat dit behandeltraject naar verwachting zal leiden tot verbetering van de belastbaarheid van appellante.
4.
In hoger beroep heeft appellante haar gronden van beroep in essentie herhaald en nadere stukken van de behandelend sector ingezonden.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het geschil tussen partijen in hoger beroep is beperkt tot de vraag of de vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid van appellante duurzaam is in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, zodat zij ingevolge artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van de toegekende loongerelateerde WGA-uitkering.
5.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek of zwangerschap en bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
5.3.
Blijkens de wetsgeschiedenis dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij - uitgaande van de medische situatie op de datum in geding - een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt met zich mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
5.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 5 december 2011 gesteld dat geen sprake is van een progressief ziektebeeld, maar van een redelijk stabiel beeld met behandelmogelijkheden. Dit heeft hij afgeleid uit de omstandigheid dat appellante rond de datum in geding onder behandeling was bij anesthesioloog Rohof. Blijkens diens informatie van onder meer 21 juli 2011 werd appellante behandeld voor haar pijnklachten van de nek en schouder, waarbij een chronische slijmbeursontsteking en ook een verbetering van de linkerschouderfunctie waren vastgesteld. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de lage rugklachten eveneens de verwachting uitgesproken dat revalidatie tot verbetering van de belastbaarheid kan leiden. Tenslotte waren bij een reumatologisch onderzoek afwijkende bloedwaarden gevonden die aanleiding waren voor verder onderzoek. Op grond van deze informatie is de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot de conclusie gekomen dat verbetering van de belastbaarheid niet was uitgesloten.
5.5.
Met juistheid heeft de rechtbank de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven en geoordeeld dat de situatie van volledige arbeidsongeschiktheid van appellante per 14 september 2011 niet als duurzaam kan worden gekwalificeerd. Aan de onder 5.4 genoemde behandelingen die rond de datum in geding waren ingezet kon de verzekeringsarts bezwaar en beroep de verwachting ontlenen dat deze zouden leiden tot verbetering van de belastbaarheid van appellante. De in beroep door appellante overgelegde medische informatie maakt de beoordeling niet anders. Zo heeft Rohof in zijn rapport van
2 maart 2012 het verdere verloop van de behandeling en de klachten beschreven en melding gemaakt van een bij onderzoek in november 2011 geconstateerde verbetering van de rugproblematiek met verdere behandeling en werd bij onderzoek in februari 2012 een verbeterde beweeglijkheid van de rug vastgesteld.
5.6.
Ten aanzien van de in hoger beroep overgelegde medische informatie wordt overwogen, dat hieruit blijkt dat de ingezette behandelingen helaas niet structureel tot vermindering van de klachten hebben geleid. Daaraan kan echter niet de gevolgtrekking worden verbonden dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep destijds een onjuiste afweging heeft gemaakt bij zijn beoordeling van de duurzaamheid van de volledige arbeidsongeschiktheid. De Raad komt dan ook tot de slotsom dat appellante op 14 september 2011 niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning van een IVA-uitkering. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en A.I. van der Kris en
C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) J.R. van Ravenstein

QH