ECLI:NL:CRVB:2014:3375

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
12-3786 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor loongerelateerde WGA-uitkering na arbeidsongeschiktheid door lichamelijke en psychische klachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellante, die als gevolg van lichamelijke en psychische klachten arbeidsongeschikt is geraakt, heeft in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante beperkingen heeft door endometriose en een bipolaire stoornis, maar heeft haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 80%. Appellante is het niet eens met deze beoordeling en stelt dat haar beperkingen niet goed zijn ingeschat.

Tijdens de zitting heeft appellante haar klachten toegelicht, waarbij ze aangaf dat ze meer beperkingen ervaart dan het Uwv heeft aangenomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast, maar de bezwaararbeidskundige concludeerde dat de geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn voor appellante. De rechtbank heeft de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts onderschreven en geoordeeld dat de geschiktheid van de functies voldoende is aangetoond.

In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt dat haar klachten onvoldoende zijn gewogen. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante overwogen, maar komt tot de conclusie dat de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de geschiktheid van de functies in voldoende mate is aangetoond. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/3786 WIA
Datum uitspraak: 24 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 mei 2012, 11/3033 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.M.B. Amting, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Amting. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1
Appellante is [naam functie] bij [naam werkgever] geweest en is op 18 augustus 2008 uitgevallen wegens lichamelijke klachten. Naderhand heeft zij ook psychische klachten gekregen. In verband met het volbrengen van de wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Op 7 september 2010 is appellante onderzocht door een verzekeringsarts, die in zijn rapport van 7 september 2010 heeft vastgesteld dat appellante als gevolg van endometriose en een bipolaire stoornis beperkingen heeft. Deze beperkingen heeft hij weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 september 2010. Vervolgens is een arbeidskundige in haar rapport van 14 december 2010 tot de conclusie gekomen dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk maar nog wel geschikt voor een achttal andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft zij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 35 tot 80%. In overeenstemming met dit rapport is bij besluit van 14 december 2010 vastgesteld dat appellante met ingang van 16 augustus 2010 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
1.2.
In bezwaar heeft appellante gesteld dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Zij acht zich niet in staat in het dagelijkse leven normaal te functioneren. Ter verduidelijking heeft zij een uiteenzetting gegeven hoe een maand er voor haar uitziet. Tijdens haar menstruatie heeft zij veel pijn en moet zij braken en ijlen. Om dit enigszins dragelijk te maken heeft zij in die periode morfine voorgeschreven gekregen van haar huisarts. Maar ook op “goede” dagen heeft zij continu last van ernstige rugpijn, neiging tot RSI-achtige klachten, buikpijn en buikkrampen en is ze erg vermoeid. Tevens heeft zij moeite om zich te concentreren.
1.3.
De bezwaarverzekeringsarts heeft op 27 mei 2011 de op 7 september 2010 vastgestelde FML aangepast. Op een aantal items heeft hij de vastgestelde beperkingen laten vervallen, waaronder de urenbeperking. Op een aantal andere items heeft hij alsnog beperkingen vastgesteld. Vervolgens is de bezwaararbeidskundige in zijn rapport van 8 augustus 2011 op grond van de aangepaste FML tot de conclusie gekomen dat de voor appellante geselecteerde functies nog steeds geschikt voor haar zijn. Bij besluit van 9 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 14 december 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellante herhaald dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld. Zij acht zich niet in staat om gedurende 20 uur per week te werken, laat staan voor 40 uur per week. Voorts heeft zij gesteld dat de geschiktheid van haar voor de geselecteerde functies in onvoldoende mate is aangetoond.
2.2.
Door het Uwv is in beroep een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van
9 november 2011 en een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 1 maart 2012 overgelegd.
3. De rechtbank heeft het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts informatie heeft opgevraagd bij de behandelend gynaecoloog, dr. V. Mijatovic. Op basis van de bevindingen van deze arts, alsmede op basis van de overige informatie uit de behandelend sector, heeft hij beperkingen aangenomen in verband met een bipolaire stoornis, endometriose, astma, hoofdpijn rond de menstruatie, long- en buikklachten en eczeem. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts in overweging genomen dat de klachten als gevolg van endometriose, de hoofdpijnklachten rond de menstruatie en de bipolaire stoornis zeer wisselend zijn en dat een verzuimrisico van 25% als gevolg van immobiliteit rond de menstruatie aannemelijk is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de geschiktheid van appellante voor de functies, die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, in voldoende mate is gemotiveerd, waarbij in overweging is genomen dat appellante tegen deze functies geen beroepsgronden naar voren heeft gebracht anders dan dat zij deze functies om medische redenen niet kan verrichten.
4.1.
Ook in hoger beroep heeft appellante gesteld dat zij, met name vanwege haar gynaecologische klachten, meer beperkingen heeft dan door het Uwv zijn aangenomen. Zij is de mening toegedaan dat de informatie van Mijatovic onvoldoende is gewogen.
4.2.
Door het Uvw is in hoger beroep een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van
31 augustus 2012 overgelegd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Geoordeeld wordt dat door de bezwaarverzekeringsarts een zorgvuldig onderzoek is ingesteld naar de klachten van appellante en de daaruit voorvloeiende beperkingen. Zoals de rechtbank ook reeds heeft overwogen, heeft hij appellante gezien en heeft bij zijn beoordeling de beschikking gehad over informatie uit de behandelend sector, waaronder de door hem opgevraagde recente informatie van Mijatovic. Voorts wordt het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts aangenomen beperkingen onderschreven. De overwegingen die de rechtbank tot deze conclusie hebben gebracht worden onderschreven. Voor zover appellante heeft gesteld dat zij überhaupt niet in staat is om te werken, dan wel dat zij in ieder geval voor een urenbeperking in aanmerking dient te komen, wordt verwezen naar respectievelijk de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 31 augustus 2012 en 9 november 2011 waarin deze stellingen van appellante afdoende zijn weerlegd. Het door de bezwaarverzekeringsarts ingenomen standpunt dat er bij appellante sprake is van een verzuimrisico van 25% kan op grond van de beschikbare medische gegevens evenmin voor onjuist worden gehouden, waaraan wordt toegevoegd dat een dergelijk verzuimrisico volgens vaste rechtspraak van de Raad - zie onder meer de uitspraak van de Raad van 29 augustus 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:B2603 - acceptabel wordt geacht en er geen reden is om in het geval van appellante anders te oordelen.
5.2.
Het oordeel van de rechtbank dat, uitgaande van de op 27 mei 2011 vastgestelde FML, de geschiktheid van de functies in voldoende mate is aangetoond, wordt eveneens onderschreven. Daarvoor wordt verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 14 december 2010, haar aanvullende rapport van 14 februari 2011, alsmede naar het rapport van 8 augustus 2011 van de bezwaararbeidsdeskundige.
5.3.
Gelet op de overwegingen in 5.1 en 5.2 wordt geoordeeld dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.S. van der Kolk en
I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2014.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) S. Aaliouli

JS