ECLI:NL:CRVB:2014:3432

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
11-7416 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake maatschappelijke opvang en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant had verzocht om maatschappelijke opvang, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had dit verzoek afgewezen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 23 oktober 2013 was appellant niet verschenen, maar zijn advocaat, mr. W.C. de Jonge, was aanwezig. Het college had zich laten vertegenwoordigen door M.E. Braak.

De Raad overwoog dat aan appellant in de periode van 24 juni 2010 tot 6 september 2010 opvang was geboden, waaronder advies en de mogelijkheid van onderdak. Het college had appellant van informatie en advies voorzien en had een aanbod gedaan voor maatschappelijke opvang. De Raad oordeelde dat het college ten onrechte had geweigerd appellant op grond van de Wmo op te vangen, omdat er wel degelijk opvang was geboden. Het hoger beroep van appellant slaagde, en de aangevallen uitspraak werd vernietigd. De Raad besloot echter dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat appellant niet van alle geboden opvangmogelijkheden gebruik had gemaakt.

Daarnaast werd het verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen onrechtmatige situatie was aangetoond. De Raad veroordeelde het college in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.461,- bedroegen, en bepaalde dat het college het griffierecht van € 153,- aan appellant diende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de voorzitter J. Brand, samen met de leden G. van Zeben - de Vries en D.S. de Vries, in aanwezigheid van griffier K.E. de Haan.

Uitspraak

11/7416 WMO
Datum uitspraak: 8 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 november 2011, 11/791 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant], (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2013. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.E. Braak.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 22 juli 2010 heeft appellant verzocht om te worden toegelaten tot de maatschappelijke opvang.
1.2
Bij besluit van 11 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het college, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit appellant niet op de grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) op te vangen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft verzocht om vergoeding van geleden schade.
3.2.
Het college heeft ter zitting in aanvulling op zijn verweerschrift gesteld dat appellant inmiddels in Indonesië verblijf ten geen procesbelang meer heeft bij een uitspraak in hoger beroep.
4.1.
Het standpunt van het college bedoeld in 3.2 volgt de Raad niet. Appellant heeft schade gevorderd en niet op voorhand is onaannemelijk dat appellant schade heeft geleden. De Raad wijst op zijn uitspraak van 6 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK0399.
4.2.
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wmo betreffen vormen van maatschappelijke omvang het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies.
4.3.
In de periode van 24 juni 2010 tot en met 24 juli 2010 is aan appellant opvang verleend om, kort gezegd, orde op zaken stellen. Niet in geschil is dat aan appellant per
6 september 2010 een uitkering op de grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Vlaardingen is verleend. Voor wat betreft de tussenliggende en hier in geding zijnde periode heeft het college appellant van informatie en advies voorzien en heeft het college appellant een aanbod gedaan voor maatschappelijke opvang, waaronder onderdak, elders. Voor wat betreft dit laatste had het college met een andere gemeente afspraken gemaakt en er ook feitelijk zorg voor gedragen dat appellant naar die andere gemeente kon reizen.
4.4.
Met de handelingen bedoeld in 4.3 heeft het college maatschappelijke opvang als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wmo geboden. Nu opvang is geboden, behelst het bestreden besluit ten onrechte een weigering appellant op grond van de Wmo op te vangen. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit dienen te worden vernietigd. De gronden van hoger beroep van appellant - die overigens voor een aanzienlijk deel betrekking hebben op de in de periode in geding niet aan de orde zijnde WWB - behoeven daardoor in dit kader geen bespreking.
5. De Raad ziet in de omstandigheden vermeld in 4.3 aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Aan appellant is in de in geding zijnde periode maatschappelijke opvang als bedoeld in 4.2 geboden, waaronder advies en de mogelijkheid van onderdak. Dat appellant niet van alle geboden opvangmogelijkheden gebruik heeft gemaakt, leidt er niet toe dat appellant gedurende de periode van 25 juni 2010 tot 6 september 2010 rechten op opvang zijn onthouden. Van een onrechtmatige situatie is de Raad op basis van hetgeen appellant heeft aangevoerd niet gekeken. Voor een veroordeling tot schadevergoeding is daarom geen ruimte. Het verzoek daartoe dient dan ook te worden afgewezen.
6. De Raad ziet aanleding het college te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 974,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 487,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1,461,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 11 januari 2011;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.461,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en G. van Zeben - de Vries en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van K.E. de Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) K.E. Haan

JS