ECLI:NL:CRVB:2014:3462

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
11-4897 TW-S
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3462, werd een verzoek om schadevergoeding behandeld wegens de overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoeker had op 19 augustus 2011 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2011, waarbij het Uwv betrokken was. De Raad had eerder op 9 augustus 2013 een tussenuitspraak gedaan en op 28 maart 2014 een uitspraak gedaan die leidde tot heropening van het onderzoek naar de schadevergoeding. De Raad stelde vast dat de procedure in totaal vier jaar en vijf maanden had geduurd, waarbij de overschrijding van de redelijke termijn met vijf maanden werd vastgesteld. Dit leidde tot een schadevergoeding van € 500,-, waarvan € 250,- ten laste kwam van de Staat der Nederlanden en € 250,- ten laste van het Uwv. De Raad oordeelde dat de overschrijding van de termijn voornamelijk aan het bestuursorgaan, in dit geval het Uwv, kon worden toegerekend. De Staat had zich gerefereerd aan het oordeel van de Raad. De Raad veroordeelde beide partijen tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten van verzoeker, die op € 236,- werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen.

Uitspraak

11/4897 TW-S, 11/6202 TW-S
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats], Spanje (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (minister van Veiligheid en Justitie, Staat)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft op 19 augustus 2011 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2011, 09/5846, in het geding tussen verzoeker en het Uwv.
Op 9 augustus 2013 heeft de Raad een tussenuitspraak gedaan, ECLI:NL:CRVB:2013:1388. Vervolgens heeft de Raad bij uitspraak van 28 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1308, op dit hoger beroep beslist. Daarbij heeft de Raad bepaald dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van verzoeker om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en heeft de Raad naast het Uwv de Staat aangemerkt als partij in die procedure.
De Staat heeft afgezien van het geven van een schriftelijke uiteenzetting.
Het Uwv heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Namens verzoeker heeft
mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat, daarop gereageerd bij brief van 24 juli 2014. Het Uwv heeft nogmaals een reactie ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
In zijn uitspraak van 28 maart 2014 heeft de Raad vastgesteld dat de procedure vier jaar en vijf maanden heeft geduurd. Verder is vastgesteld dat het Uwv acht dagen na de ontvangst van het bezwaarschrift een beslissing op bezwaar heeft genomen. Daarnaast is overwogen dat de procedure in eerste aanleg één jaar, zes maanden en 23 dagen heeft geduurd en de procedure in hoger beroep één jaar, elf maanden en 21 dagen.
1.2.
In die uitspraak is verder overwogen dat de overschrijding van de redelijke termijn (mede) zijn oorzaak vindt in het feit dat de Raad een tussenuitspraak heeft gedaan, waarbij het Uwv in de gelegenheid is gesteld om het in de uitspraak geconstateerde gebrek te herstellen. In een dergelijk geval, waarin als gevolg van het toepassen van een bestuurlijke lus om gebreken te herstellen, de redelijke termijn is overschreden, moet deze overschrijding volledig aan het bestuursorgaan worden toegerekend. Daarmee bedraagt de aan het Uwv toe te schrijven duur van de behandeling in totaal zeven maanden en 21 dagen. De aan de rechterlijke instanties toe te schrijven duur van de behandeling bedraagt drie jaar, zes maanden en 14 dagen. Hierdoor bestaat het vermoeden dat de redelijke termijn is geschonden door zowel het Uwv als de Staat.
2. Namens het Uwv is erkend dat de redelijke termijn is overschreden. Het Uwv heeft zich bereid verklaard een bedrag van € 500,- aan verzoeker te vergoeden.
3. De Staat heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de Raad.
4. Verzoeker heeft zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 3 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:844) en van 7 maart 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:809) op het standpunt gesteld dat de periode van overschrijding van de redelijke termijn aanleiding vormt het Uwv en de Staat elk te veroordelen tot een vergoeding van schade van € 500,-.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door het Uwv op 29 oktober 2009 tot de datum waarop de Raad uitspraak heeft gedaan, zijn vier jaar en vijf maanden verstreken. De Raad ziet geen aanleiding de redelijke termijn voor deze procedure op meer dan vier jaar te stellen. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188. De redelijke termijn is dan ook met vijf maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 500,-.
5.3.
Gelet op het aandeel van de Staat en het Uwv in de totale duur van de overschrijding van de redelijke termijn met vijf maanden, ziet de Raad aanleiding te bepalen dat van de totale vergoeding van immateriële schade € 250,- ten laste komt van de Staat en € 250,- ten laste komt van het Uwv.
6. Aanleiding bestaat om het Uwv en de Staat, ieder voor de helft, te veroordelen in de proceskosten van verzoeker in deze schadeprocedure. Deze kosten worden begroot op € 236,- (0,5 punt voor het indienen van de reactie van 24 juli 2014) voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt de Staat (de minister van Veiligheid en Justitie) tot betaling aan verzoeker van
een vergoeding van schade tot een bedrag van € 250,-;
- veroordeelt het Uwv tot betaling aan verzoeker van een vergoeding van schade tot een
bedrag van € 250,-;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 118,-;
- veroordeelt de Staat (de minister van Veiligheid en Justitie) in de proceskosten van
verzoeker tot een bedrag van € 118,-.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) P. Boer

HD