ECLI:NL:CRVB:2014:3477

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
27 oktober 2014
Zaaknummer
13-4603 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake herziening dagloon WAO na tussenuitspraak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de herziening van het dagloon van betrokkene, die niet akkoord ging met de vaststelling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van zijn dagloon na een eerdere tussenuitspraak. De Raad had eerder, op 15 april 2014, in de tussenuitspraak (ECLI:NL:CRVB:2014:1405) het Uwv opgedragen om het gebrek in het besluit van 30 december 2011 te herstellen. Het Uwv heeft vervolgens op 25 juni 2014 een nieuw besluit genomen, waarbij het dagloon van betrokkene werd herzien naar € 84,94, met ingang van 26 januari 2011.

Betrokkene heeft zijn zienswijze op dit nieuwe besluit naar voren gebracht, maar heeft niet aangetoond dat de berekening van het dagloon onjuist is. De Raad heeft in zijn beoordeling de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betrokken en geconcludeerd dat de hoger beroepen van zowel het Uwv als betrokkene slagen voor zover deze zijn gericht tegen de vaststelling van het dagloon vanaf 26 januari 2011. De eerdere uitspraak van de rechtbank, die het dagloon op € 114,47 had vastgesteld, werd vernietigd voor dat deel, terwijl de overige beslissingen werden bevestigd.

De Raad heeft het beroep tegen het besluit van 25 juni 2014 ongegrond verklaard en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 944,-. Tevens werd bepaald dat het Uwv het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 118,- aan betrokkene dient te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor betrokkene om zijn standpunt met betrekking tot de dagloonberekening adequaat te onderbouwen.

Uitspraak

13/4603 WAO, 13/4694 WAO, 14/4732 WAO
Datum uitspraak: 22 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 juli 2013, 12/323 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 15 april 2014 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2014:1405, gedaan.
Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft het Uwv op 25 juni 2014 een nieuw besluit genomen.
Betrokkene heeft zijn zienswijze op het nieuwe besluit naar voren gebracht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting en de Raad heeft het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de tussenuitspraak.
1.2.
In de tussenuitspraak is het Uwv met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet opgedragen het gebrek in het besluit van 30 december 2011 te herstellen.
2. Bij beslissing op bezwaar van 25 juni 2014 heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene (deels) gegrond verklaard. Het Uwv heeft besloten het dagloon van betrokkene, ten aanzien van de periode na zijn verzoek om een lager dagloon, met ingang van 26 januari 2011 herzien naar € 84,94.
3. Betrokkene kan zich niet met het besluit van 25 juni 2014 verenigen en handhaaft zijn standpunt, zoals weergegeven in overweging 4.1 van de tussenuitspraak. Volgens betrokkene is het dagloon nog steeds te hoog vastgesteld. Ook met de ingangsdatum is hij het niet eens.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het besluit van 25 juni 2014 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb, mede in de beoordeling betrokken.
4.2.
Zoals al is overwogen in de tussenuitspraak slagen de hoger beroepen van het Uwv en van betrokkene tegen de aangevallen uitspraak, voor zover deze zijn gericht tegen de vaststelling door de rechtbank van de hoogte van het dagloon vanaf 26 januari 2011. Uit de tussenuitspraak volgt ook dat de hoger beroepen voor het overige ongegrond zijn. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft beslist dat het dagloon met ingang van 26 januari 2011 moet worden vastgesteld op € 114,47, te vermeerderen met een bedrag na indexering daarvan naar de datum in geding en dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit. Voor het overige zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd. Dit betekent dat de beslissingen, dat het besluit van 30 december 2011 moet worden vernietigd en het primaire besluit moet worden herroepen, voor zover deze besluiten zien op de periode vanaf 26 januari 2011 en de beslissingen over de proceskosten en het griffierecht in stand blijven.
4.3.
Bij besluit van 25 juni 2014 heeft het Uwv het dagloon ten aanzien van de periode na
26 januari 2011 opnieuw berekend. Het dagloon is conform het standpunt van betrokkene berekend op grond van de destijds van toepassing zijnde Dagloonregelen WAO en (alleen) gebaseerd op het loon dat betrokkene voor zijn uitval op 20 februari 2003 bij [naam werkgever] verdiende. Het Uwv heeft het dagloon met ingang van 26 januari 2011 vastgesteld op
€ 84,94. Dat de gevolgde berekening onjuist is, heeft betrokkene niet aangetoond. Het standpunt in zijn reactie van 24 juli 2014 op het besluit van 25 juni 2014, dat het dagloon
€ 54,49 dient te bedragen, heeft betrekking op de berekening van de hoogte van de uitkering van betrokkene en niet op de berekening van het dagloon van betrokkene op grond van de destijds van toepassing zijnde Dagloonregelen WAO.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het beroep tegen het besluit van 25 juni 2014 ongegrond moet worden verklaard.
5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. De voor verleende rechtsbijstand te vergoeden kosten worden begroot op in totaal
€ 944,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover is beslist dat het dagloon met ingang van
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 25 juni 2014 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 944,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan betrokkene het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 118,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2014.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) H.J. Dekker

JS