ECLI:NL:CRVB:2014:3639

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
11-2925 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van AWBZ-zorg op basis van psychiatrisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zorg aanvroeg op basis van de AWBZ, had in eerdere procedures te maken gehad met een gebrek aan medisch onderzoek naar zijn psychische toestand. De Raad had eerder tussenuitspaken gedaan waarin het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) was opgedragen om nader onderzoek te laten verrichten naar de beperkingen van de appellant. Dit was noodzakelijk om te bepalen of er sprake was van een psychiatrische aandoening die AWBZ-zorg rechtvaardigde.

In de laatste uitspraak heeft de Raad het rapport van psychiater W.M.J. Hassing beoordeeld, dat concludeerde dat er bij de appellant geen psychiatrische diagnose kon worden gesteld. Dit rapport stelde vast dat er geen beperkingen waren ten gevolge van een psychiatrische ziekte die het inzetten van AWBZ-zorg rechtvaardigde. De Raad oordeelde dat het gebrek was hersteld en dat de eerdere besluiten van CIZ, die de zorgaanvraag van de appellant hadden afgewezen, vernietigd moesten worden. De Raad heeft echter bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 29 januari 2013 in stand blijven, ondanks de vernietiging van de eerdere besluiten.

De Raad heeft het verzoek van de appellant om schadevergoeding afgewezen, omdat dit verzoek niet was onderbouwd. Ook is er geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat er geen kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.M. van Male als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 5 november 2014.

Uitspraak

11/2925 AWBZ, 13/1652 AWBZ
Datum uitspraak: 5 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 mei 2011, 09/5062 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 14 november 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY3936) tussenuitspraak gedaan.
Omdat het gebrek niet hersteld was, heeft de Raad op 23 oktober 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2623) opnieuw tussenuitspraak gedaan.
CIZ heeft de Raad op 24 januari 2014 bericht dat op dat moment een expertise-onderzoek in gang was gezet. Over de resultaten van dat onderzoek heeft CIZ de Raad bij brief van
4 april 2014 mededeling gedaan.
Appellant heeft bij brief van 14 april 2014 een zienswijze ingezonden.
CIZ heeft desgevraagd bij brief van 7 juli 2014 het aan zijn brief van 4 april 2014 ten grondslag liggende onderzoeksrapport ingezonden.
Nu het houden van een nadere zitting achterwege kan blijven, zal de Raad uitspraak doen.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraken voor een uiteenzetting van de feiten en omstandigheden.
1.2.
De Raad heeft in de tussenuitspraak van 14 november 2012 overwogen dat CIZ niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke gronden de medisch adviseurs van CIZ tot de conclusie zijn gekomen dat de psychische situatie van appellant redelijk stabiel is. CIZ is opgedragen het gebrek te herstellen door nader (medisch) onderzoek te (laten) verrichten naar de aard en de ernst van de beperkingen van appellant.
1.3.
De Raad heeft in de tussenuitspraak van 23 oktober 2013 geoordeeld dat het door CIZ verrichte nadere onderzoek niet toereikend was. CIZ is opgedragen door een psychiater onderzoek te laten verrichten naar de aard en de ernst van de beperkingen van appellant en de daaruit voortvloeiende behoefte aan AWBZ-zorg. Voorts diende deze psychiater te onderzoeken of er voor appellant nog behandeling mogelijk en zinvol is en, zo ja, welke concrete behandelopties er mogelijk zijn in de specifieke situatie van appellant. Ten slotte diende de psychiater te onderzoeken of appellant voorafgaande en/of tijdens de eventuele behandeling op AWBZ-zorg is aangewezen.
2. CIZ heeft ter uitvoering van de tweede tussenuitspraak op 7 juli 2014 een op 4 maart 2014 gedateerd rapport van de psychiater W.M.J. Hassing ingezonden. Deze heeft na onderzoek overeenkomstig de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Medisch Specialistische Rapportage en de richtlijn Psychiatrische Rapportage van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie geconcludeerd dat zij thans geen psychiatrische diagnose kan stellen op grond van het ontbreken van een duidelijke psychische klachtenanamnese en het ontbreken van psychiatrische symptomen in het onderzoek. Nu er geen psychiatrische diagnose wordt gesteld, komt zij niet toe aan de vraag of appellant behandelbaar is, wat het behandeladvies is en welke behandelmogelijkheden er voor appellant zijn. Om dezelfde reden komt zij evenmin toe aan de vraag of er in de thuissituatie van appellant zorg noodzakelijk is.
3. Appellant heeft in zijn zienswijze aangevoerd dat hij het merkwaardig vindt dat hij door de psychiater is behandeld alsof hij geen patient is. Hij voert aan dat hij ziek is en dat hij hulp nodig heeft. Hij heeft een bijsluiter van het medicijn haloperidol ingezonden.
4. De Raad is van oordeel dat met het rapport van de psychiater Hassing het gebrek is hersteld. Door dit rapport is komen vast te staan dat bij appellant ten tijde van belang geen sprake is van beperkingen tengevolge van een psychiatrische ziekte of aandoening die het inzetten van AWBZ-zorg kan rechtvaardigen. Dat appellant het geneesmiddel haloperidol (de werkzame stof van haldol) gebruikt, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Psychiater Hassing was daarmee, gezien haar rapport, bekend.
5. Uit de tussenuitspraak van 14 november 2012 volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit van 19 oktober 2009 dient te worden vernietigd, evenals de aangevallen uitspraak waarbij dat besluit in stand is gelaten. Uit de tussenuitspraak van 23 oktober 2013 volgt dat ook het besluit van 29 januari 2013, dat voor het besluit van 19 oktober 2009 in de plaats komt, dient te worden vernietigd. In het rapport van de psychiater Hassing van
4 maart 2014 wordt evenwel, zoals uit 4 volgt, aanleiding gevonden om te bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
6. Voor zover appellant verzocht heeft om CIZ te veroordelen tot schadevergoeding, dient dit verzoek, nu dit niet is onderbouwd, te worden afgewezen.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de besluiten van 19 oktober 2009 en 29 januari 2013;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 29 januari 2013 in stand blijven;
- bepaalt dat CIZ aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 153,- moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.C.P. Venema en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2014.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) R.L. Rijnen
JvC