ECLI:NL:CRVB:2014:3644

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
13-308 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WGA-vervolguitkering en de medische geschiktheid van de geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv over de WGA-vervolguitkering ongegrond werd verklaard. Appellante, die zich op 25 januari 2010 ziek meldde als thuishulp vanwege longklachten, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Het Uwv had vastgesteld dat appellante recht had op een WGA-vervolguitkering, maar appellante was het niet eens met de medische beoordeling en de vastgestelde beperkingen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de medische beperkingen van appellante niet waren onderschat. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, gesteund door haar behandelend artsen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de medische beoordeling door het Uwv correct was en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellante. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd openbaar gedaan op 7 november 2014.

Uitspraak

13/308 WIA
Datum uitspraak: 7 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
10 december 2012, 12/683 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. van Buuren, advocaat, hoger beroep ingesteld en een stuk ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nader stuk ingezonden.
Bij brief van 12 juni 2014 heeft mr. M.M.H. Lenaers zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Lenaers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich op 25 januari 2010 ziek gemeld voor haar werkzaamheden als thuishulp in verband met longklachten.
1.2.
Naar aanleiding van haar aanvraag om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 30 november 2011, zoals gecorrigeerd bij besluit van 16 december 2011, vastgesteld dat voor appellante met ingang van 23 januari 2012 recht is ontstaan op een WGA-vervolguitkering. Aan dit besluit lag een rapport van een verzekeringsarts en van een arbeidsdeskundige ten grondslag. De verzekeringsarts heeft op grond van dossiergegevens, de anamnese, de bevindingen van het onderzoek en gegevens van de behandelend longarts vastgesteld dat bij appellante sprake is van COPD Gold III met een diffusiestoornis. In verband hiermee heeft de verzekeringsarts energetische beperkingen vastgesteld, waaronder een urenbeperking van vier uur per dag. De arbeidsdeskundige heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 52,21%.
1.3.
Bij besluit van 20 april 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 november 2011, zoals gecorrigeerd op 16 december 2011, ongegrond verklaard. Daaraan lagen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een bezwaararbeidsdeskundige ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van verkregen gegevens ter hoorzitting de belastbaarheid van appellante aangescherpt en aanvullende beperkingen opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 maart 2012. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat deze aanscherping van de belastbaarheid geen gevolgen heeft voor het recht op uitkering.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard.
2.2.
Over de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat daaraan een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt en dat zij geen aanknopingspunten heeft tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Zij heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door appellante aangeleverde informatie in voldoende mate in zijn beoordeling heeft meegenomen. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet waarom uit de door appellante overgelegde medische gegevens per datum in geding geen zwaardere medische beperkingen te herleiden zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan de eigen beleving van appellante over haar beperkingen en mogelijkheden tot werken geen doorslaggevende betekenis toekomt.
2.3.
De rechtbank heeft voorts de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het Uwv gevolgd in haar toelichting ten aanzien van de medische geschiktheid van de geselecteerde functies.
3. In hoger beroep heeft appellante staande gehouden dat zij vanwege COPD volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Zij acht zich in haar standpunt gesteund door haar behandelend artsen alsmede door bedrijfsarts P.M.J. Swerts, die werkzaam was voor haar (voormalig) werkgever. Onder verwijzing naar een e-mailbericht van longarts M. Rooijackers heeft appellante te kennen gegeven dat het haar niet duidelijk is geworden of het Uwv haar klachten aan de hand van het verzekeringsgeneeskundig protocol COPD (protocol COPD) heeft beoordeeld. Naar de mening van appellante mist de medische beoordeling actualiteitswaarde omdat deze gebaseerd is op een in 2010 verricht inspanningsonderzoek. Appellante acht het niet juist dat de rechtbank haar verzoek om een onafhankelijk deskundige te benoemen heeft afgewezen. Zij verzoekt de Raad alsnog een deskundigenonderzoek te gelasten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op goede gronden en op basis van een juiste motivering heeft de rechtbank geconcludeerd dat zorgvuldig medisch onderzoek is verricht en dat op grond van de beschikbare gegevens niet is gebleken dat de medische beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid zijn onderschat.
4.2.
In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is geen aanleiding gelegen om tot een ander oordeel te komen. Het Uwv heeft in verweer terecht naar voren gebracht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 30 oktober 2012 voldoende kenbaar heeft gemaakt dat bij het medisch onderzoek het beoordelingskader en de aandachtspunten van het protocol COPD zijn gevolgd. Daarbij wordt erop gewezen dat volgens vaste rechtspraak van de Raad, protocollen, zoals ook het hier toegepaste protocol COPD, als hulpmiddel bedoeld zijn voor de verzekeringskundige beoordeling en niet gezien dienen te worden als een checklist (uitspraak van 16 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7873). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 30 oktober 2012 gemotiveerd uiteengezet dat er in het licht van het protocol COPD geen medische noodzaak is om appellante verdergaand beperkt te achten. Appellante wordt in kwalitatief en kwantitatief opzicht beperkt belastbaar beschouwd op grond van kortademigheid, een beperkt inspanningsvermogen en een versnelde vermoeidheid. In bezwaar zijn op basis van de klachten en presentatie van appellante aanvullende beperkingen vastgesteld ten aanzien van blootstelling aan koude en tocht, het dragen van luchtwegafdekkende beschermingsmiddelen, het diep doorbuigen en het veelvuldig moeten spreken. In reactie op de in beroep ingezonden medische stukken, waaronder de resultaten van een medio juni 2010 verricht inspanningsonderzoek, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk uiteengezet dat deze stukken klinisch gezien geen aanleiding geven om de belastbaarheid van appellante op de datum in geding anders in te schatten. De conclusie van Swerts dat iedere vorm van fysieke inspanning gecontraïndiceerd is, kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet worden gevolgd. Hij heeft daartoe overwogen dat in het licht van hetgeen in het protocol COPD is opgenomen appellante uitgaande van de resultaten van de inspanningstest, belastbaar is voor werk waarbij een urenbeperking nog niet aan de orde hoeft te zijn. Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat de medische beoordeling actualiteitswaarde mist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte voor zijn beoordeling onder meer nog over informatie van de longarts J.J.A.M. van den Bergh van 19 mei 2011 en de resultaten van longfunctieonderzoeken in juli 2011, maart 2012 en juni 2012, zodat het geheel aan onderzoekbevindingen niet aan actualiteitswaarde mist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder gerapporteerd dat appellante op 9 januari 2012 een antibioticakuur heeft gekregen maar dat de situatie per datum in geding dusdanig gestabiliseerd was dat toen niet verwacht hoefde te worden dat er enige maanden later meerdere recidieven zouden optreden. In hoger beroep heeft appellante geen medische gegevens ingebracht die aanleiding geven voor twijfel aan het standpunt van het Uwv. Het e-mailbericht van Rooijackers bevat geen concrete medische gegevens over de datum in geding. De Raad ziet dan ook geen reden om een deskundige te raadplegen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde medische beperkingen moeten de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht passend worden aangemerkt
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema als voorzitter en E.W. Akkerman en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2014.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) E. Heemsbergen

JS