ECLI:NL:CRVB:2014:3645
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die sinds 1992 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, had zijn uitkering in 2007 ingetrokken gekregen omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Na een periode van ziekte en een uitkering op basis van de Ziektewet, heeft appellant opnieuw een WAO-uitkering aangevraagd, die hem werd geweigerd. De verzekeringsarts concludeerde dat de functionele mogelijkheden van appellant niet waren gewijzigd en dat hij in staat was om geselecteerde functies te vervullen. Appellant betwistte deze conclusies en stelde dat hij psychotische klachten had die zijn functioneren belemmerden.
De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de juiste conclusies had getrokken. Appellant voerde aan dat zijn non-coöperatie bij het onderzoek van de psychiater Henselmans voortkwam uit zijn psychische toestand, maar de Raad oordeelde dat deze stelling niet voldoende was onderbouwd. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich mocht baseren op de conclusies van Henselmans en dat de geselecteerde functies medisch passend waren voor appellant.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.