ECLI:NL:CRVB:2014:3645

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
13-687 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die sinds 1992 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, had zijn uitkering in 2007 ingetrokken gekregen omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Na een periode van ziekte en een uitkering op basis van de Ziektewet, heeft appellant opnieuw een WAO-uitkering aangevraagd, die hem werd geweigerd. De verzekeringsarts concludeerde dat de functionele mogelijkheden van appellant niet waren gewijzigd en dat hij in staat was om geselecteerde functies te vervullen. Appellant betwistte deze conclusies en stelde dat hij psychotische klachten had die zijn functioneren belemmerden.

De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de juiste conclusies had getrokken. Appellant voerde aan dat zijn non-coöperatie bij het onderzoek van de psychiater Henselmans voortkwam uit zijn psychische toestand, maar de Raad oordeelde dat deze stelling niet voldoende was onderbouwd. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich mocht baseren op de conclusies van Henselmans en dat de geselecteerde functies medisch passend waren voor appellant.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/687 WAO
Datum uitspraak: 7 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 december 2012, 12/1209 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft vanaf 1992 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Met ingang van 21 september 2007 is de uitkering ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Met ingang van 21 september 2007 heeft appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Appellant heeft zich per 5 oktober 2009 ziek gemeld. Appellant heeft met ingang van 5 oktober 2009 tot 2 oktober 2011 een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen. Met ingang van 28 juni 2011 heeft appellant gemeld dat hij toegenomen arbeidsongeschikt is.
1.2.
Appellant is op 5 september 2011 onderzocht door de verzekeringsarts in het kader van de beoordeling van zijn aanspraken bij het einde van de wachttijd van 104 weken. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de functionele mogelijkheden van appellant niet zijn gewijzigd ten opzichte van de beoordeling in het kader van de Ziektewet. Het psychiatrische toestandsbeeld van appellant is volgens de verzekeringsarts niet significant gewijzigd. De verzekeringsarts heeft zich mede gebaseerd op informatie van behandelend psychiater B.H.M.J. Sonnenschein. De verzekeringsarts heeft voorts de functionele mogelijkheden van appellant met ingang van 2 oktober 2011 beoordeeld en op 3 oktober 2011 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld. Geconcludeerd is dat het zelfstandig en doelmatig handelen gehinderd worden door wanen en hallucinaties die hem beangstigen. Appellant is beperkt ten aanzien van het uiten van eigen gevoelens en sterk beperkt ten aanzien van conflicthantering. Appellant is aangewezen op werk zonder nachtdiensten en bij voorkeur in een solitaire functie. De arbeidsdeskundige heeft aan de hand van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies geselecteerd. De arbeidsdeskundige acht appellant in staat deze functies te verrichten. De mate van arbeidsongeschiktheid is op basis van deze functies vastgesteld op minder dan 15%. Bij besluit van 19 oktober 2011 is vastgesteld dat appellant met ingang van 2 oktober 2011 geen recht heeft op een uitkering op grond van de WAO.
1.3.
Op verzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft psychiater T.S. Henselmans rapport uitgebracht. De psychiater heeft appellant op 13 februari 2012 onderzocht. De psychiater heeft geconcludeerd dat op grond van non-coöperatie geen antwoord kan worden gegeven op de vraag wat de psychiatrische toestand van appellant was op 25 juli 2011 of op de vraag of sprake is van psychotische verschijnselen. De bevindingen bij het onderzoek suggereren niet dat sprake is van ernstige psychopathologie. Voor definitieve diagnostische conclusies is volgens de psychiater de medewerking van appellant nodig. Op basis van het rapport van Henselmans en de bevindingen op de hoorzitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen voor doelmatig en zelfstandig handelen geschrapt. Het bestaan van psychotische verschijnselen of ernstige cognitieve functiestoornissen wordt zeer onwaarschijnlijk geacht. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is sprake van een ongewijzigde psychiatrische situatie ten opzichte van de voorafgaande beoordeling. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft opnieuw functies geselecteerd aan de hand van het CBBS. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep acht appellant in staat deze functies te verrichten. De mate van arbeidsongeschiktheid is op basis van deze functies gehandhaafd op minder dan 15%. Het bezwaar van appellant is bij besluit van 23 april 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 23 april 2012 (bestreden besluit) gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. In de aangevallen uitspraak is geoordeeld dat er geen reden is te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Onder verwijzing naar de uitspraak van 27 februari 2008 van de Raad, ECLI:NL:CRVB:2008:BC5486, heeft de rechtbank overwogen dat het de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beginsel vrij staat in het kader van de heroverweging in bezwaar een door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML zodanig te wijzigen dat een grotere belastbaarheid wordt aangenomen. De wijziging van de belastbaarheid berust op zorgvuldig onderzoek en is naar behoren gemotiveerd. Voorts is geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich mocht baseren op de conclusies van Henselmans. De brief van
18 mei 2012 van behandelend psychiater Sonnenschein leidt volgens de rechtbank niet tot een ander oordeel, omdat in deze brief niet op de conclusies van Henselmans is ingegaan. De stelling van Sonnenschein, dat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen psychopathologische verschijnselen zijn geen recht doet aan de verhoging van eisers medicatie, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten, omdat Sonnenschein niet heeft vermeld waarom de medicatie is verhoogd en de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist naar aanleiding van de gemelde verhoging van de medicatie een psychiatrische expertise heeft laten verrichten. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de geselecteerde functies terecht geschikt zijn geacht voor appellant.
3. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist zijn. Appellant betwist dat geen sprake zou zijn psychotische klachten of een ernstig psychiatrisch ziektebeeld. De non-coöperatie van appellant bij het onderzoek van Henselmans is volgens appellant een gevolg van zijn psychische gesteldheid. Appellant is geen toneelspeler. De opstelling van het Uwv brengt mee dat appellant anderen nog meer is gaan wantrouwen en zich verder in een isolement heeft teruggetrokken. Voor appellant heeft het leven geen zin meer. In verband met deze ontwikkeling heeft psychiater Sonnenschein de medicatie verhoogd. Volgens appellant is hij niet in staat tot doelmatig of zelfstandig handelen. Familieleden moeten appellant erop wijzen dat hij moet eten, kleden hem aan en nemen hem mee naar buiten. Sonnenschein is de enige arts die appellant kent en begrijpt. Sonnenschein heeft appellant jarenlang behandeld. Appellant is moeilijk te doorgronden. Hij geeft zich niet bloot, omdat hij een ander niet vertrouwt. Volgens appellant is geen sprake van een benutbare arbeidscapaciteit. Appellant wijst op de informatie van psychiaters Sonnenschein en Bellari.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geding dient te worden beoordeeld of de rechtbank terecht heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven en of terecht is geweigerd appellant met ingang van 2 oktober 2011 een uitkering op grond van de WAO toe te kennen.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen, wordt onderschreven. Voorts is er geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen sprake is van een situatie in de zin van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit, waarin geen benutbare mogelijkheden aanwezig zijn.
4.3.
De conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn gebaseerd op de psychiatrische expertise van Henselmans, zelfstandig onderzoek en het onderzoek door de verzekeringsarts. Aan deze conclusies doet niet af dat Henselmans geen definitieve diagnose heeft kunnen geven. Immers, Henselsmans heeft vastgesteld - hetgeen appellant niet
betwist - dat appellant geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek van Henselmans. De stelling dat appellant door zijn psychische klachten niet in staat was aan het onderzoek mee te werken, moet worden verworpen. Appellant heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd met medische informatie. In de beschikbare informatie van de - behandelend psychiaters Sonnenschein en Bellari is voor aanvaarding van deze stelling geen steun te vinden. Voorts heeft Henselmans op inzichtelijke wijze uiteengezet dat het uiterst onwaarschijnlijk moet worden geacht dat de geclaimde geheugenklachten berusten op werkelijke cognitieve functiestoornissen. Daarbij is uitvoerig toegelicht op welke bevindingen Henselmans zich heeft gebaseerd en op welke gronden de onwaarschijnlijkheid van de geclaimde klachten is vastgesteld.
4.4.
Zowel Henselmans als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben de in het dossier aanwezige informatie in hun beoordeling betrokken. Daaronder bevinden zich informatie van behandelend psychiaters Sonnenschein en Bellari, psycholoog Qurindongo en voorts expertiserapporten van de psychiaters Oskam, Schwarz en Rübsaam. Voor de stelling dat de beperkingen van appellant per de datum in geding zijn onderschat, biedt deze informatie geen aanknopingspunten. Daarbij is van belang dat de rechtbank in een eerdere beroepsprocedure, in verband met het verschil van inzicht tussen Oskam en Schwarz, psychiater Rübsaam heeft ingeschakeld. Deze heeft in zijn rapport van 21 april 2009 geconcludeerd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor een psychiatrische stoornis die beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid oplevert. Voorts is van belang dat het Uwv juist in verband met de informatie van de behandelaars, met name die van Sonnenschein, heeft besloten een expertise door Henselmans te laten verrichten. Door appellant is geen reactie van de behandelaars ingebracht op de conclusie van Henselmans dat de bevindingen bij zijn onderzoek niet suggereren dat sprake is van ernstige psychopathologie. Evenals in de aangevallen uitspraak is overwogen, moet worden geconstateerd dat Sonnenschein in zijn brief van 18 mei 2012 voorbijgaat aan het expertiserapport van Henselmans.
4.5.
Juist is de overweging van de rechtbank dat het de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beginsel vrij staat in het kader van de heroverweging in bezwaar een door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML zodanig te wijzigen dat een grotere belastbaarheid wordt aangenomen. In aanvulling op de door de rechtbank genoemde vaste rechtspraak, wijst de Raad op zijn uitspraak van 11 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2204. Terecht is geoordeeld dat de wijziging van de vastgestelde belastbaarheid, waarbij de beperkingen voor doelmatig en zelfstandig handelen zijn vervallen, op zorgvuldig onderzoek berust en naar behoren is gemotiveerd. De vaststelling dat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden berust eveneens op zorgvuldig onderzoek en is voldoende gemotiveerd. Aan deze oordelen doet niet af dat in een advies van Matchcare is vermeld dat de consulent geen aanknopingspunten ziet voor werk of activering. Dit advies is opgesteld in opdracht van de gemeente Hilversum/Werkplein Gooi Zuid om de mogelijkheden tot activering in het kader van de Wet werk en bijstand te bezien. Het advies brengt niet mee dat meer beperkingen dienen te worden aangenomen in het kader van de vaststelling van de aanspraken van appellant op grond van de WAO.
4.6.
Ervan uitgaande dat de beperkingen van appellant niet zijn onderschat, bestaat
er - hetgeen namens appellant ter zitting is erkend - geen aanleiding voor het oordeel dat de in bezwaar geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn voor hem.
4.7.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M. Crum

JS