ECLI:NL:CRVB:2014:3663

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
14-682 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering IVA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en herstelkansen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn IVA-uitkering te weigeren. Appellant, die zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt achtte, had eerder een WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv herzag deze naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen deze herziening ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Raad overwoog dat de verzekeringsarts bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid rekening moet houden met de herstelkansen van appellant. De Raad concludeerde dat er bij appellant mogelijkheden tot verbetering van zijn klachten zijn, en dat hij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA. De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin werd benadrukt dat het aan de verzekerde is om zijn standpunt met medische informatie te onderbouwen. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht die de eerdere oordelen konden weerleggen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de inschatting van de herstelkansen door het Uwv voldoende onderbouwd was. De Raad achtte het benoemen van een medische deskundige niet nodig, aangezien de ingediende informatie niet relevant was voor de datum in geding. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de griffier aanwezig, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

14/682 WIA
Datum uitspraak: 7 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 december 2013, 13/5004 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2014. Appellant is verschenen met bijstand van mr. J.P.M.M. Heijkant, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 20 februari 2013 heeft het Uwv de vervolguitkering van appellant in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 19 november 2012 herzien naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van
15 augustus 2013 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen en heeft in hoger beroep herhaald dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen verbetering van de rugklachten van appellant meer valt te verwachten. Door de slechte staat van zijn rug is een geringe belastbaarheid ontstaan die zorgt voor voortdurende ernstige spanningsproblematiek en depressiviteit. Voor appellant valt alleen al hierom niet in te zien dat aangenomen wordt dat een verbetering van zijn psychische klachten is te verwachten. De psychische problemen leiden tot een constante enumeratie en herbeleving van zaken in het hoofd van appellant. Hij bevindt zich in een neerwaartse en uitzichtloze spiraal zonder enig zicht op verbetering. Appellant verzoekt de Raad een medische deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.2.
Zoals ook in de aangevallen uitspraak is vermeld, is in de uitspraak van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) overwogen dat blijkens de wetgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Daarnaast is in deze uitspraak overwogen dat, in het geval betrokkene bezwaar heeft gemaakt, de verzekeringsarts bezwaar en beroep de inschatting van de duurzaamheid dient te heroverwegen, rekening houdend met alle medische gegevens die in bezwaar voorhanden zijn en bekend geworden zijn, maar slechts voor zover die gegevens betrekking hebben op de datum met ingang waarvan de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid door het Uwv niet is aangenomen.
4.3.
In een uitspraak van de Raad van 1 oktober 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN9226) is voorts overwogen dat indien een verzekerde in beroep komt van het besluit inzake de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid, het aan de verzekerde is om zijn standpunt, dat de prognose van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet deugdelijk was, voldoende te onderbouwen met medische informatie die hij niet in bezwaar heeft kunnen inbrengen en die een nieuw licht werpt op zijn gezondheidstoestand. In die uitspraak is benadrukt dat ook de bestuursrechter bij zijn beoordeling van de juistheid van het bestreden besluit informatie zal betrekken voor zover die betrekking heeft op de datum in geding.
4.4.
In hoger beroep heeft appellant geen wezenlijk andere gezichtspunten naar voren gebracht dan al in beroep zijn aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep een toereikende grondslag vormt voor de door het Uwv uitgesproken verwachting van de herstelkansen, in de zin dat de functionele mogelijkheden van appellant zullen verbeteren binnen een jaar na de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn inschatting van de herstelkansen, zoals blijkt uit zijn rapport van 1 augustus 2013, gebaseerd op de dossiergegevens. Die arts heeft de conclusies in het rapport van de verzekeringsarts van 15 februari 2013 overgenomen. De verzekeringsarts heeft vermeld ten aanzien van de rugproblematiek van appellant geen wezenlijke verandering te verwachten. Ten aanzien van de mentale problematiek kan in de toekomst nog een verbetering optreden die ook kan leiden tot een verbetering van zijn functionele mogelijkheden. Uit de informatie van het GGZ van
16 januari 2013 blijkt dat appellant vanaf 22 november 2012 in behandeling is (geweest) bij de crisisdienst en dat sprake is van stemmingsproblematiek alsmede een gedecompenseerd toestandsbeeld. Tevens is daar vermeld dat, afhankelijk van de uitslag van verdere diagnostiek, een behandeltraject zal worden uitgezet. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de psychische decompensatie goed te behandelen met medicatie en psychotherapie.
4.5.
De rechtbank heeft voorts, onder verwijzing naar de door appellant ingezonden informatie van de psychiater van 24 juli 2013, terecht overwogen dat niet valt in te zien dat de in november 2012 vastgestelde depressieve stoornis naar verwachting niet met medicatie en therapie, alsmede de huidige begeleiding door een psycholoog, zou kunnen worden bestreden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de fase van het hoger beroep in zijn rapport van 30 mei 2014 nog nader toegelicht dat de psychiater spreekt over een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken. Voor behandeling zijn voldoende aanknopingspunten in de zin van coping strategieën, verwerking van verlieservaringen en de scheiding en (leren) omgaan met de klachten. Ook voor piekeren is effectieve therapie voorhanden. Dit kan leiden tot een verbetering van de belastbaarheid van appellant.
4.6.
Het hoger beroep leidt niet tot een ander oordeel dan de rechtbank heeft gegeven. De namens appellant ingezonden brief van 2 juli 2014 van de huisarts, inhoudende een verwijzing van appellant naar SSGZ, maakt dit niet anders nu deze informatie niet ziet op de datum in geding. Gelet hierop acht de Raad het benoemen van een medische deskundige niet aangewezen.
4.7.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) B. Rikhof
JvC