ECLI:NL:CRVB:2014:3691
Centrale Raad van Beroep
- Tussenuitspraak bestuurlijke lus
- Rechtspraak.nl
Uitsluiting van bijstand voor voortvluchtige bijstandsgerechtigde en de redelijkheid van intrekking met terugwerkende kracht
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de zaak behandeld van een appellant die sinds 1 juni 2007 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 19 november 2011 meldde het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) aan het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam dat de appellant zich onttrok aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, waarna zijn bijstand met terugwerkende kracht werd ingetrokken. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep betwistte de appellant de onttrekking aan de tenuitvoerlegging, stellende dat hij niet op de hoogte was van de omzetting van zijn taakstraf naar een vrijheidsstraf.
De Raad oordeelt dat het college onvoldoende heeft aangetoond dat de appellant zich daadwerkelijk heeft onttrokken aan de tenuitvoerlegging van de straf. De informatie van het CJIB was niet verifieerbaar en het college had meer onderzoek moeten doen naar de situatie van de appellant. De Raad concludeert dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en vernietigt dit besluit. Het college wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het de gebreken in het eerdere besluit moet herstellen. De Raad wijst erop dat de periode van intrekking en terugvordering van de bijstand mogelijk onbillijk en disproportioneel is, gezien de miscommunicatie tussen het college en het CJIB.