ECLI:NL:CRVB:2014:3708

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
13-2845 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische grondslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 17 april 2013 zijn beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die als medewerker reiniging werkzaam was, is sinds 5 januari 2010 uitgevallen door lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv weigerde op 18 januari 2012 appellant in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in een later stadium door de rechtbank bevestigd, waarbij de rechtbank oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het besluit voldoende waren onderbouwd.

In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn beperkingen hem meer dan 35% arbeidsongeschikt maken. Hij voerde aan dat zijn klachten hem energetisch fors beperken en dat de geduide functies niet passend zijn vanwege zijn medicijngebruik en beperkte kennis van de Nederlandse taal. De Raad overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. De verzekeringsartsen hebben de beperkingen van appellant zorgvuldig in kaart gebracht en er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de geduide functies in medisch opzicht niet geschikt zijn.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 november 2014, waarbij J.S. van der Kolk de beslissing heeft genomen in aanwezigheid van griffier D. van Wijk.

Uitspraak

13/2845 WIA
Datum uitspraak: 12 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 april 2013, 12/3563 WIA (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Stap, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2014. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker reiniging bij [naam werkgever]. Op 5 januari 2010 is appellant uitgevallen vanwege lichamelijke en psychische klachten. Bij besluit van 18 januari 2012 heeft het Uwv geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij met ingang van 4 januari 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 27 juni 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts, die in zijn rapporten blijk heeft gegeven van een zorgvuldig onderzoek. De conclusies zijn voldoende en inzichtelijk gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door appellant in beroep ingezonden medische informatie van PsyQ van 14 juni 2012 mede in aanmerking genomen. De rechtbank heeft van belang geacht dat appellant verder geen medische informatie heeft overgelegd en heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de functies, die zijn geselecteerd op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 december 2011, in medisch opzicht voor appellant ongeschikt zouden zijn. Met betrekking tot de stelling van appellant dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst heeft de rechtbank geoordeeld dat uit artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten volgt, dat bij appellant enige kennis van de Nederlandse taal verwacht en verondersteld mag worden. Daarbij heeft appellant al enige jaren werkervaring opgedaan. De rechtbank heeft in dat verband verwezen naar een uitspraak van de Raad van 30 juli 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN3027) en geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht de geduide functies te verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat zijn beperkingen hem meer dan 35% arbeidsongeschikt maken. Hij heeft veel klachten en deze maken hem energetisch fors beperkt. Wat de geduide functies betreft heeft appellant gesteld dat zij niet passend voor hem zijn in verband met de medicijnen die hij gebruikt en zijn zeer beperkte kennis van de Nederlandse taal.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft terecht en met juistheid overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) onzorgvuldig te achten en te concluderen dat deze de beperkingen van appellant hebben onderschat. De artsen zijn tot vaststelling van een aantal beperkingen gekomen, waarmee in de FML rekening is gehouden. In beroep is expliciet gekeken naar de psychische klachten en afdoende gemotiveerd waarom hiervoor geen extra beperkingen behoeven te worden opgenomen. Wat betreft het in hoger beroep gestelde medicijngebruik en de beweerdelijke gevolgen daarvan voor zijn functioneren, wordt opgemerkt dat deze stelling door appellant niet is onderbouwd, zodat hieraan voorbij kan worden gegaan. Daarbij is voorts overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de hoorzitting kennis heeft genomen van de door appellant gebruikte medicatie.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen, kan worden onderschreven dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de geduide functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor appellant. Het Uwv heeft afdoende en inzichtelijk gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden en de geduide functies theoretisch geschikt zijn. De stelling van appellant dat de geduide functies zijn belastbaarheid overschrijden, is niet onderbouwd en slaagt daarom niet. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat ook de nieuw geduide functies niet passend zijn vanwege de zeer beperkte kennis van de Nederlandse taal van appellant. De Raad onderschrijft de hierover door de rechtbank gegeven overweging volledig.
4.3.
Uit het overwogene in 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D. van Wijk

HD