ECLI:NL:CRVB:2014:3717

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
13 november 2014
Zaaknummer
12-3942 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor traplift en elektrische ondersteuning op grond van de Wmo

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. Appellant, geboren in 1994, had een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van De Bilt voor een traplift en elektrische ondersteuning voor zijn handbewogen rolstoel op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De aanvraag werd afgewezen door het college op 2 juli 2009, en het bezwaar van appellant werd ongegrond verklaard in een besluit van 21 juni 2010. Het college baseerde zijn beslissing op medische adviezen die stelden dat de gevraagde voorzieningen een ongewenst anti-revaliderend effect zouden hebben en dat een revalidatiebehandeling noodzakelijk was.

De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het college terecht had vertrouwd op de medische adviezen. In het hoger beroep voerde appellant aan dat zijn medische situatie verkeerd was ingeschat en dat er geen behandelmogelijkheden meer waren. De Raad heeft echter de deskundige W. Hokken geraadpleegd, die in zijn rapport van 2 januari 2014 concludeerde dat er wel degelijk behandelmogelijkheden waren, waarbij de motivatie van appellant cruciaal was. De deskundige adviseerde om geen nieuwe voorzieningen toe te kennen, omdat deze de afhankelijkheid en passiviteit van appellant zouden vergroten.

Tijdens de zitting op 1 oktober 2014 meldde appellant dat hij met een intensievere behandeling was gestart en dat hij vooruitgang boekte. De Raad concludeerde dat de hoger beroepsgrond van appellant niet kon slagen, aangezien de behandelmogelijkheden die hij had benut, aantoonden dat de eerdere afwijzing van de aanvraag gerechtvaardigd was. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/3942 WMO
Datum uitspraak: 12 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 juni 2012, 10/2627 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van De Bilt (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. van den Os hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Op 4 september 2013 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Verschenen zijn appellant en zijn ouders, bijgestaan door mr. A. van den Os. Namens het college zijn verschenen A. van Schaijk-van Dijk en E. Fuhri Snethlage. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om een onafhankelijk deskundige (revalidatiearts) te benoemen.
De Raad heeft de deskundige W. Hokken, revalidatiearts, schriftelijke vragen voorgelegd. De deskundige heeft deze vragen in zijn rapport van 2 januari 2014 beantwoord.
Appellant en zijn ouders hebben op het rapport van W. Hokken gereageerd. Daarop heeft
W. Hokken een reactie gegeven.
Vervolgens heeft op 1 oktober 2014 opnieuw een zitting plaatsgevonden. Verschenen zijn appellant en zijn ouders, bijgestaan door mr. van den Os. Namens het college zijn verschenen Van Schaijk-van Dijk en Fuhri Snethlage.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Appellant, geboren op [datum] 1994, heeft bij het college een aanvraag ingediend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor een traplift en een elektrische ondersteuning voor zijn handbewogen rolstoel.
1.2.
Het college heeft die aanvraag afgewezen in een besluit van 2 juli 2009. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Het college heeft het bezwaar van appellant ongegrond verklaard in een besluit van
21 juni 2010. Aan het besluit ligt ten grondslag dat de gevraagde voorzieningen voor appellant een ongewenst anti-revaliderend effect hebben en dat een revalidatiebehandeling voor appellant voorliggend en dringend noodzakelijk is. Het college heeft zich daarbij gebaseerd op medische adviezen van Factum Advies van 22 juni 2009 en van een arts van Trompetter & Van Eeden van 21 april 2010. Appellant heeft daartegen beroep ingediend.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het college heeft mogen uitgaan van de juistheid van de onder 1.3 genoemde medische adviezen, waaruit blijkt dat behandeling van appellant mogelijk en noodzakelijk is om te voorkomen dat hij verdergaand afhankelijk zal worden van voorzieningen.
3. In het hoger beroepschrift heeft appellant aangevoerd dat het college de medische situatie van appellant verkeerd heeft ingeschat. Volgens appellant zijn er geen behandelmogelijkheden meer. Hij heeft voor zijn standpunt verwezen naar brieven van de kinderrevalidatiearts.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
De door de Raad geraadpleegde deskundige Hokken heeft in zijn rapport van
2 januari 2014 onder meer verwoord dat er wel degelijk mogelijkheden tot behandeling zijn, waarvoor de motivatie van appellant cruciaal is. De deskundige heeft suggesties gedaan voor behandelmogelijkheden. Verder heeft hij gesteld dat het toekennen en realiseren van voorzieningen of hulpmiddelen zeer wordt afgeraden. De al aangebrachte voorzieningen hebben niet geleid tot herstel. Nieuwe voorzieningen zullen afhankelijkheid en passiviteit van appellant vergroten.
4.2.
Op de zitting van 1 oktober 2014 heeft appellant verteld dat hij inmiddels met een intensievere behandeling is gestart, dat hij nu ongeveer al 50 meter kan lopen en dat hij waarschijnlijk over een jaar weer kan lopen.
4.3.
Met het advies van de deskundige Hokken is komen vast te staan dat de hoger beroepsgrond van appellant niet kan slagen. Gelukkigerwijs is ook in de praktijk inmiddels gebleken dat appellant behandelmogelijkheden heeft die hij ook daadwerkelijk heeft benut. Dat houdt in dat het hoger beroep niet kan slagen en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
D.S. de Vries als leden in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) H.J. Dekker

MK