ECLI:NL:CRVB:2014:3760

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2014
Publicatiedatum
17 november 2014
Zaaknummer
13-1581 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA door onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant had in eerste instantie een besluit van het Uwv ontvangen op 21 maart 2012, waarin werd vastgesteld dat hij geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in een later stadium door het Uwv bevestigd, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft in zijn uitspraak de argumenten van appellant, die voornamelijk medische en arbeidskundige gronden aanvoerde, beoordeeld. Appellant stelde dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische en lichamelijke toestand. Hij betwistte de conclusies van de door het Uwv ingeschakelde deskundigen en voerde aan dat er te weinig beperkingen waren opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).

De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om het besluit van het Uwv te weerleggen. De Raad bevestigde dat de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts in hun beoordeling van appellants mogelijkheden en beperkingen zorgvuldig te werk waren gegaan. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen en dat de geselecteerde functies medisch passend waren. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

13/1581 WIA
Datum uitspraak: 10 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
21 februari 2013, 12/3034 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2014. Namens appellant is mr. D. Gürses, advocaat, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeijden.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 21 maart 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 12 oktober 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 30 juli 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Hij acht het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. In de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is onvoldoende rekening gehouden met zijn psychische en lichamelijke toestand. Niet is onderkend dat de door het Uwv ingeschakelde deskundige geen uitgebreid psychodiagnostisch onderzoek heeft verricht. Het oordeel van deze deskundige, dat er geen sprake is van een depressie, wijkt af van het oordeel van de behandelaars van appellant dat er wel sprake is van een ernstige depressie. De rechtbank heeft volgens appellant niet onderkend dat de medische informatie niet eenduidig is. In de FML zijn te weinig beperkingen opgenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Ook is er onvoldoende rekening gehouden met appellants lichamelijke beperkingen. Appellant stelt niet in staat te zijn de ter bepaling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uwv geselecteerde functies te verrichten.
3.2. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1. De hoger beroepsgronden vormen voornamelijk een herhaling van de gronden die appellant in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2. Voor zover die gronden betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 juli 2012. Uit dit rapport blijkt dat appellant is onderzocht door die verzekeringsarts. Het rapport bevat een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren tegen het besluit van 21 maart 2012, die betrekking hebben op appellants psychische gezondheidstoestand. Vermeld wordt dat de primaire verzekeringsarts vanwege de door hem geconstateerde inconsistenties tussen appellants klachten, de eerder gestelde diagnose en zijn eigen constateringen een psychiatrische expertise heeft laten plaatsvinden. De door het Uwv ingeschakelde psychiater van Psyon heeft in zijn rapport van 17 februari 2012 vermeld geen aanwijzingen te hebben voor beperkingen binnen de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren. Depressieve en aanpassingsstoornis kunnen niet worden vastgesteld door de vage beschrijving van klachten en onduidelijke luxerende factor. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht, evenals de primaire verzekeringsarts, hoogstens een matig ernstige depressie en een niet-ernstige angststoornis aan de orde. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geaccordeerde FML zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid vastgesteld met betrekking tot persoonlijk en sociaal functioneren. Vanwege appellants rugklachten zijn ook beperkingen in de FML opgenomen met betrekking tot dynamische handelingen. Eerst in hoger beroep is door appellant aangevoerd dat er ook een urenbeperking vastgesteld had moeten worden vanwege de energetische beperkingen die appellant heeft vanwege slaapproblemen. Door het Uwv is overtuigend beargumenteerd dat met de aangenomen beperkingen bij de geselecteerde functies rekening wordt gehouden met appellants energetische belastbaarheid. Het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert, is door appellant ook in hoger beroep niet met een zodanig medisch oordeel betwist, dat er gegronde reden is voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van het Uwv. In het voorgaande ligt gesloten dat geen aanleiding wordt gezien om een deskundige te benoemen.
4.3. De situatie in de uitspraak van de Raad van 13 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4675, naar welke uitspraak appellant heeft verwezen, is niet gelijk aan de situatie in de procedure van appellant. In de aangehaalde uitspraak was er sprake van een situatie waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen beperking had aangenomen ten aanzien van het aspect concentratie terwijl hij wel had vastgesteld dat er sprake was van concentratiestoornissen bij betrokkene. De beslissing op bezwaar in die zaak ontbeerde daarom een deugdelijke motivering. Ook de situatie in de uitspraak van 25 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN5555, is anders dan de situatie van appellant. Het Uwv heeft, in tegenstelling tot de procedure in deze uitspraak, al vanwege verschil in inzicht een deskundige expertise laten verrichten. Er zijn geen aanwijzingen voor de conclusie dat het onderzoek van deze psychiater niet objectief of niet deskundig was dan wel om een andere reden niet kan worden gevolgd.
4.4. Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de ten aanzien van appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 25 juli 2012. In dat rapport zijn vanwege door deze arbeidsdeskundige in de eerder geselecteerde functies geconstateerde overschrijdingen nieuwe functies geselecteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellant werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies, waarin de belasting in overeenstemming is met zijn door de verzekeringsgeneeskundige vastgestelde mogelijkheden en beperkingen.
4.5. Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) V. van Rij
JvC