ECLI:NL:CRVB:2014:3760
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA door onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant had in eerste instantie een besluit van het Uwv ontvangen op 21 maart 2012, waarin werd vastgesteld dat hij geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in een later stadium door het Uwv bevestigd, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft in zijn uitspraak de argumenten van appellant, die voornamelijk medische en arbeidskundige gronden aanvoerde, beoordeeld. Appellant stelde dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische en lichamelijke toestand. Hij betwistte de conclusies van de door het Uwv ingeschakelde deskundigen en voerde aan dat er te weinig beperkingen waren opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om het besluit van het Uwv te weerleggen. De Raad bevestigde dat de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts in hun beoordeling van appellants mogelijkheden en beperkingen zorgvuldig te werk waren gegaan. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen en dat de geselecteerde functies medisch passend waren. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd.