ECLI:NL:CRVB:2014:3765
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na verkoop van woning en de gevolgen voor het recht op bijstand
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellant, die sinds 12 juli 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant was eigenaar van een woning die hij op 4 april 2012 verkocht voor € 170.000. Na aftrek van kosten en een schenking aan zijn dochter, ontving hij een bedrag van € 104.651,93. Het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen heeft op 26 juli 2012 besloten de bijstand van appellant in te trekken, omdat hij de vermogensgrens overschreed. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd op 16 november 2012.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de besluitvorming onzorgvuldig was en dat er geen exacte vermogensvaststelling had plaatsgevonden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant in de relevante periode beschikte over een vermogen dat de voor hem geldende grens overschreed, en dat de intrekking van de bijstand terecht was. De Raad stelde vast dat het college een inzichtelijke vermogensvaststelling had gemaakt en dat de beroepsgrond van appellant niet slaagde.
De Raad benadrukte dat het college niet verplicht was om appellant te informeren over de periode waarin hij door het aanwenden van zijn vermogen weer recht op bijstand zou kunnen verkrijgen. De verantwoordelijkheid om verantwoord in te teren op zijn vermogen lag bij appellant zelf. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.