ECLI:NL:CRVB:2014:3766
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand wegens verzwegen bankrekening en inkomen
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 22 februari 1984 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een bestandsvergelijking met de Belastingdienst werd ontdekt dat appellante een bankrekening had bij Fortisbank, die zij niet had gemeld aan het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Dit leidde tot een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Uit het onderzoek bleek dat er in de periode van 1 februari 2006 tot en met 31 december 2007 aanzienlijke bedragen op de bankrekening van appellante waren bijgeschreven, die als inkomen werden aangemerkt. Het college besloot op 18 maart 2011 de bijstand van appellante te herzien en een bedrag van € 13.519,85 terug te vorderen. Dit besluit werd later aangepast, maar de terugvordering bleef van kracht.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de bijschrijvingen op haar rekening niet als inkomen moesten worden aangemerkt, omdat deze bestemd waren voor de aflossing van een schuld. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet over de bijgeschreven bedragen kon beschikken. De Raad bevestigde dat de bijschrijvingen als inkomen moesten worden aangemerkt, omdat appellante deze had kunnen gebruiken voor haar levensonderhoud. De Raad concludeerde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door de bankrekening en de bijschrijvingen niet te melden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand te herzien en terug te vorderen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 11 november 2014.