ECLI:NL:CRVB:2014:3780
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- M. Hillen
- G.M.G. Hink
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand van appellante, die sinds 1 januari 1997 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een signaal over een zeer laag waterverbruik in haar woning, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellante. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante samenwoonde met appellant, wat zij niet had gemeld bij het college van burgemeester en wethouders van Uden.
De rechtbank heeft de beroepen van appellanten tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten zich verzet tegen deze uitspraken, maar de Raad heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de gezamenlijke huishouding. De Raad heeft daarbij gekeken naar de verklaringen van appellanten, de waarnemingen van de sociale recherche en het waterverbruik van de woningen. De Raad concludeert dat appellanten in de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2011 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, wat betekent dat de besluiten van het college om de bijstand in te trekken en terug te vorderen rechtmatig zijn.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en wijst het verzoek van appellant om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt dat de bestuursrechter niet gebonden is aan de oordelen van de strafrechter, aangezien de rechtsvragen en procesrechten in beide procedures verschillen.