ECLI:NL:CRVB:2014:3817

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
20 november 2014
Zaaknummer
12-538 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op WIA-uitkering; voldoende medische grondslag en thuissituatie niet relevant voor beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die geen recht op een WIA-uitkering kreeg. Appellant, die in september 2008 uitviel als zorgassistent vanwege psychische klachten, had eerder een uitkering aangevraagd bij het Uwv. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 3 september 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank bevestigde het besluit van het Uwv en verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep herhaalde appellant dat zijn medische beperkingen waren onderschat en voerde hij aan dat zijn thuissituatie, waarin hij zorg droeg voor zijn ernstig zieke echtgenote en minderjarige kinderen, zijn klachten verergerde. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand had gelaten. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv voldoende was onderbouwd.

De Raad benadrukte dat de thuissituatie van appellant geen object van de verzekering ingevolge de Wet WIA is en dat deze omstandigheden niet relevant zijn voor de beoordeling van de belastbaarheid van appellant. Aangezien appellant geen nieuwe medische stukken had ingediend die zijn standpunt onderbouwden, werd het verzoek om benoeming van een deskundige afgewezen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af, omdat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/538 WIA
Datum uitspraak: 12 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
16 december 2011, 11/3420 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J. Bronsveld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bronsveld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.J. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is in september 2008 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als zorg assistent vanwege psychische klachten. Hij heeft een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd bij het Uwv.
1.2.
Bij besluit van 17 december 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA omdat hij met ingang van 3 september 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Bij besluit van 25 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
2.1.
Over de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. Zij hebben erkend dat bij appellant sprake is van een objectiveerbaar ziektebeeld en zijn bij hun beoordeling uitgegaan van de diagnose aanpassingsstoornis met een gemengd angstige en depressieve stemming, zoals ook gesteld door sociaal psychiatrisch verpleegkundige Akkermans in haar brief van 10 mei 2011. Hierin hebben de verzekeringsartsen aanleiding gezien om in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) diverse beperkingen te stellen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren van appellant. Appellant heeft in bezwaar noch in beroep met medische stukken onderbouwd dat zijn beperkingen in de FML zijn onderschat. Daarom heeft de rechtbank geen reden gezien om een deskundige te benoemen.
2.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank vervolgens vastgesteld dat het Uwv pas in beroep alle signaleringen bij de geselecteerde functies en daarmee de medische geschiktheid van appellant voor deze functies, voldoende heeft toegelicht en vervolgens geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geweigerd om appellant met ingang van
3 september 2010 een WIA-uitkering toe te kennen. Dit heeft geleid tot het onder 2 genoemde oordeel.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Volgens appellant is er in zijn geval sprake van bijzondere omstandigheden die zijn klachten doen verergeren. Die bijzondere omstandigheden bestaan aan de ene kant uit de psychische belemmeringen die appellant ondervindt en aan de andere kant uit de complexe thuissituatie: de dagelijkse zorg die appellant heeft te vervullen voor zijn ernstig zieke echtgenote, alsmede de zorg voor hun minderjarige kinderen. Appellant verzoekt de Raad om alsnog een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep is beperkt tot de vraag of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank, dat appellant met ingang van 3 september 2010 geen recht heeft op een WIA-uitkering, en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht overwogen in haar rapport van
17 mei 2011 dat, hoewel duidelijk en invoelbaar is dat de draaglast van appellant in de thuissituatie hoog is, de situatie waarin appellant zich bevindt op zichzelf niet maatgevend is voor het bepalen van de belastbaarheid. In de FML zijn beperkingen opgenomen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. De voorhanden zijnde medische stukken geven geen aanknopingspunten voor twijfel aan de aldus vastgestelde belastbaarheid van appellant. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische stukken ingebracht waaruit blijkt dat zijn beperkingen in de FML zijn onderschat. Ook de Raad ziet daarom geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
4.4.
Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt ten slotte dat bij de vraag of een betrokkene in staat moet worden geacht de in aanmerking komende arbeid te verrichten, zorgtaken in de thuissituatie en de daaraan verbonden belasting, buiten beschouwing dienen te blijven nu deze zorgtaken geen object van de verzekering ingevolge de Wet WIA zijn (ECLI:NL:CRVB:2011:BR6452). Bij het beoordelen van deze vraag heeft het Uwv dan ook terecht geen rekening gehouden met de thuissituatie van appellant.
4.5.
Gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd. Omdat het hoger beroep niet slaagt, is een veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente niet mogelijk, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) K. de Jong

TM