ECLI:NL:CRVB:2014:3817
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen recht op WIA-uitkering; voldoende medische grondslag en thuissituatie niet relevant voor beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die geen recht op een WIA-uitkering kreeg. Appellant, die in september 2008 uitviel als zorgassistent vanwege psychische klachten, had eerder een uitkering aangevraagd bij het Uwv. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 3 september 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank bevestigde het besluit van het Uwv en verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellant dat zijn medische beperkingen waren onderschat en voerde hij aan dat zijn thuissituatie, waarin hij zorg droeg voor zijn ernstig zieke echtgenote en minderjarige kinderen, zijn klachten verergerde. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand had gelaten. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv voldoende was onderbouwd.
De Raad benadrukte dat de thuissituatie van appellant geen object van de verzekering ingevolge de Wet WIA is en dat deze omstandigheden niet relevant zijn voor de beoordeling van de belastbaarheid van appellant. Aangezien appellant geen nieuwe medische stukken had ingediend die zijn standpunt onderbouwden, werd het verzoek om benoeming van een deskundige afgewezen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af, omdat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.