ECLI:NL:CRVB:2014:3820
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voor trapliften na verhuizing naar niet passende woning
Op 12 november 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Appellant, die rolstoelgebonden is en niet kan traplopen, had een aanvraag ingediend voor de installatie van twee trapliften in zijn woning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Hij was echter verhuisd naar een nieuwe woning die niet geschikt was voor zijn beperkingen, aangezien deze woning toegankelijk was via twee trappen. Het college had de aanvraag afgewezen, omdat appellant geen schriftelijke toestemming had gekregen om van de voorwaarde af te wijken dat hij naar een passende woning moest verhuizen.
De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep stelde appellant dat zijn nieuwe woning in [plaats 2] wel degelijk passend was, omdat deze ruim en gelijkvloers was en zijn broer daar woonde. De Raad oordeelde echter dat de woning niet geschikt was, gezien de toegankelijkheid via trappen, en dat appellant niet had aangetoond dat er geen andere passende woningen beschikbaar waren op het moment van zijn verhuizing.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college de aanvraag om een woonvoorziening terecht had afgewezen. Er waren geen bijzondere omstandigheden die aanleiding gaven tot toepassing van de hardheidsclausule. De uitspraak werd gedaan door M.F. Wagner, met W. de Braal als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.