ECLI:NL:CRVB:2014:3849

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
13-2668 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing kinderbijslag aan Servisch gezin zonder verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellanten, een Servisch gezin, hadden kinderbijslag aangevraagd voor hun in Nederland geboren kinderen, maar hun aanvraag was afgewezen omdat zij geen geldige verblijfsvergunning hadden. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) handhaafde deze afwijzing in een beslissing op bezwaar. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellanten ongegrond, waarbij zij verwees naar relevante jurisprudentie van de Hoge Raad en de Centrale Raad van Beroep.

In hoger beroep voerden de appellanten aan dat er ruimte moet zijn voor een individuele afweging, waarbij ook internationale mensenrechtenverdragen in acht genomen moeten worden. De Raad overwoog dat appellanten geen recht op kinderbijslag kunnen ontlenen aan het nationale recht en dat er geen schrijnende omstandigheden zijn die zouden leiden tot een uitzondering op het koppelingsbeginsel, dat vereist dat men een verblijfsvergunning heeft om recht te hebben op kinderbijslag.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aangevallen uitspraak in stand blijft. De Raad concludeerde dat de argumenten van de appellanten, waaronder hun beroep op internationale verdragen, niet tot een andere uitkomst leiden. De uitspraak werd gedaan door E.E.V. Lenos, met R.L. Rijnen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 november 2014.

Uitspraak

13/2668 AKW, 13/2669 AKW
Datum uitspraak: 21 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 april 2013, 12/5600 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellanten] te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellanten zijn [in] 2001 vanuit Servië naar Nederland gekomen. Hun kinderen [X.] en [Y.] zijn in Nederland geboren op respectievelijk
[geboortedatum] en [geboortedatum]. Het gezin heeft de Servische nationaliteit. Op
10 november 2011 hebben appellanten kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ten behoeve van hun kinderen aangevraagd, welke aanvraag is afgewezen bij besluit van 13 januari 2012 omdat appellanten geen verblijfsvergunning hebben. In bezwaar hebben appellanten een beroep gedaan op de uitspraak van de Raad van 15 juli 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR1905).
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 4 juli 2012 heeft de Svb zijn besluit van 13 januari 2012 gehandhaafd. Hierbij is onder meer overwogen dat de Svb de uitspraak van de Raad van
15 juli 2011 niet volgt en daartegen beroep in cassatie heeft ingediend.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellanten onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW7740) ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
3. In hoger beroep is namens appellanten aangevoerd dat er wel ruimte moet blijven voor een individuele afweging. Hierbij is er op gewezen dat de normen in de mensenrechtenverdragen en ook de normen uit andere verdragen die relevant zijn in de individuele gevallen getoetst moeten worden. In dat verband is er nog op gewezen dat de gemachtigde van appellanten en haar kantoorgenoten een klacht hebben ingediend bij het Human Rights Committee (VN-Mensenrechtencomité) te Geneve.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil het recht op kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2010 tot en met het eerste kwartaal van 2012.
4.2.
Niet in geschil is dat appellanten aan het nationale recht geen recht op kinderbijslag kunnen ontlenen. In geschil is de vraag of uit het internationale recht moet worden afgeleid dat appellanten niet mogen worden uitgesloten van de verzekering voor de AKW op de grond dat zij niet beschikken over een verblijfstitel als in artikel 6, tweede lid, van de AKW genoemd.
4.3.
Kortheidshalve wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:994) in een met het onderhavige geding vergelijkbare zaak. In die uitspraak heeft de Raad, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van
23 november 2012, overwogen dat het beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in samenhang met artikel 14 van het EVRM niet kan slagen. Van dusdanige schrijnende omstandigheden dat deze in het geval van appellanten zouden moeten leiden tot het buiten toepassing laten van het koppelingsbeginsel, is ook hier niet gebleken. In het kader van de toetsing aan het discriminatieverbod kan ook het beroep op de diverse andere verdragen, zoals het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), het Europees Sociaal Handvest (ESH) en het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), gezien het arrest van de Hoge Raad niet tot een andere uitkomst leiden (vergelijk ook de uitspraak van de Raad van 23 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2492). Ook hetgeen door de gemachtigde in de klacht aan het VN-Mensenrechtencomité naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. De in 4.2 geformuleerde vraag dient dan ook ontkennend te worden beantwoord.
4.4.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2014.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) R.L. Rijnen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

NK