ECLI:NL:CRVB:2014:3851
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling recht op kinderbijslag in verband met verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op kinderbijslag van een Ghanese appellante. De appellante, die in 2002 naar Nederland kwam, had aanvankelijk kinderbijslag ontvangen op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor haar dochter, geboren in 2009. Echter, de Sociale Verzekeringsbank (Svb) beëindigde haar recht op kinderbijslag per het derde kwartaal van 2012, omdat zij niet beschikte over een geldige verblijfsvergunning. Dit besluit werd in een beslissing op bezwaar van 13 februari 2013 gehandhaafd.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellante ongegrond, waarbij zij verwees naar een arrest van de Hoge Raad. De rechtbank oordeelde dat de internationaalrechtelijke bepalingen die de appellante aanvoerde, niet slaagden in het licht van het oordeel van de Hoge Raad. In hoger beroep voerde de appellante aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van haar kind, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK).
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen recht op kinderbijslag kon worden ontleend aan het nationale recht en dat de internationale rechtsgronden die de appellante aanvoerde, niet tot een andere conclusie konden leiden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen schrijnende omstandigheden waren die een uitzondering op het koppelingsbeginsel rechtvaardigden. De beslissing van de Svb om de kinderbijslag te beëindigen werd daarmee bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.