ECLI:NL:CRVB:2014:3987
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstand in verband met verblijf in het buitenland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 18 april 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had in oktober 2012 verklaard dat hij elk weekend naar België reisde om zijn partner en kinderen te bezoeken. Naar aanleiding van een vermogenssignaal heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag de bijstand van appellant herzien, omdat hij in de jaren 2010 en 2012 meer dan vier weken per jaar in het buitenland verbleef. Het college heeft de bijstandsuitkeringen teruggevorderd voor de dagen dat appellant geen recht op bijstand zou hebben gehad.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, met de overweging dat iemand die langer dan vier weken per jaar in het buitenland verblijft, geen recht heeft op bijstand. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat deze regelgeving niet op hem van toepassing is, omdat hij van maandag tot en met zaterdagochtend in Nederland verbleef en daar werkte. De Raad heeft vastgesteld dat de doelstellingen van de WWB niet in het gedrang zijn gekomen door het korte verblijf van appellant in België.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college ten onrechte de bijstand heeft herzien en teruggevorderd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep van appellant gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen over de terugvordering. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.948,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 december 2014.