ECLI:NL:CRVB:2014:3997
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Limburg. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstand zien intrekken en terugvorderingen ondergaan vanwege een schending van de inlichtingenverplichting. De appellant was eerder aangehouden op verdenking van handel in verdovende middelen, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstandsrechten. Ondanks dat hij opnieuw bijstand had aangevraagd, kon hij niet aantonen dat zijn financiële situatie was gewijzigd. De Raad oordeelde dat de onderzoeksbevindingen van de politie voldoende bewijs boden voor de conclusie dat de appellant in de te beoordelen periode had gehandeld in verdovende middelen en daaruit inkomsten had ontvangen. Hierdoor was het college bevoegd om de bijstand in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank, die de beroepen van de appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en dat de afwijzing van zijn aanvragen om bijstand terecht was.