ECLI:NL:CRVB:2014:4084

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
8 december 2014
Zaaknummer
13-3251 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 11 augustus 2010, die betrekking had op de WAO-uitkering van de verzoeker. De verzoeker, woonachtig in Marokko, had verzocht om herziening van de uitspraak van 2010, omdat hij meende dat deze uitspraak niet had geleid tot de uitbetaling van wettelijke rente over de periode van 1986 tot 2002. De Raad had in de eerdere uitspraak de beslissing van de rechtbank Amsterdam vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar had het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om wettelijke rente niet-ontvankelijk verklaard.

De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die aanleiding konden geven tot herziening van de eerdere uitspraak. De Raad benadrukte dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening alleen kan worden toegepast indien er feiten of omstandigheden van feitelijke aard naar voren zijn gekomen die niet bekend waren vóór de uitspraak. De Raad concludeerde dat de verzoeker in feite de juistheid van de eerdere uitspraak opnieuw ter discussie wilde stellen, wat niet is toegestaan onder de regels voor herziening.

Daarom werd het verzoek om herziening afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 december 2014.

Uitspraak

13/3251 WAO
Datum uitspraak: 3 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 augustus 2010, 08/2625 WAO
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats], Marokko (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de door hem meegezonden uitspraak van
11 augustus 2010, gepubliceerd onder ECLI:NL:CRVB:2010:BN4840. Verzoeker heeft tevens gesteld het niet eens te zijn met de door hem meegezonden uitspraak van de Raad van 10 april 2013, gepubliceerd onder ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6877, waarin de Raad heeft beslist op een eerder verzoek om herziening van de uitspraak van 11 augustus 2010.
Het Uwv heeft een reactie op het herzieningsverzoek ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op 22 oktober 2014 waar partijen - het Uwv met bericht - niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Bij de uitspraak van 11 augustus 2010, waarvan nu herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2008, 07/409, vernietigd, het beroep tegen het bestreden besluit van 22 december 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om wettelijke rente over de periode 1986-2002, gedaan bij brief 25 augustus 2006, niet-ontvankelijk verklaard.
2. Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van
11 augustus 2010 op de grond dat hij meent dat deze voor hem gunstige uitspraak niet heeft geleid tot uitbetaling van wettelijke rente.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682) in werking getreden. Met deze wet zijn wijzigingen aangebracht in onder meer de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Beroepswet. Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold vóór 2013.
3.2.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet, in verbinding met artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.3.
Het bijzondere rechtsmiddel van herziening kan alleen worden toegepast indien aangelegenheden van feitelijke aard naar voren zijn gekomen. Het dient er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. Slechts aangelegenheden van feitelijke aard kunnen tot herziening leiden. Zie de uitspraken van de Raad van 19 november 1998, ECLI:NL:CRVB:1998:ZB8180 en van 3 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AN7982.
3.4.
Noch hetgeen verzoeker heeft aangevoerd noch de stukken die verzoeker daarbij heeft overgelegd, zijn feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. De Raad moet dan ook vaststellen dat verzoeker met het onderhavige verzoek heeft beoogd in feite de juistheid van het door de Raad in de uitspraak gegeven oordeel opnieuw ter discussie te stellen, zoals de Raad ook heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 10 april 2013 op het eerdere verzoek om herziening van de uitspraak van 11 augustus 2010.
3.5.
Gelet op het vorenstaande dient het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 augustus 2010, 08/2625 WAO, dan ook te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter in tegenwoordigheid van
H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) H.J. Dekker

RB