ECLI:NL:CRVB:2014:4095
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Terugvordering WWIK-uitkering en dringende redenen
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WWIK-uitkering die aan appellant, R.L.G.M. Weijs, was toegekend. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van Weijs tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De Raad stelt vast dat de WWIK-uitkering over 2011 definitief is vastgesteld en dat het besluit tot terugvordering van € 5.515,44 in rechte onaantastbaar is geworden. Appellant had aangevoerd dat hij in 2011, gezien zijn zorg voor zijn minderjarige dochter, op één lijn zou moeten worden gesteld met een alleenstaande ouder, wat zou leiden tot een lagere terugvordering. De Raad oordeelt echter dat er geen dringende redenen of bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van terugvordering wordt afgezien. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij is geoordeeld dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet als dringende redenen kunnen worden aangemerkt. De Raad benadrukt dat de terugvordering niet leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor appellant. De uitspraak wordt gedaan door R.H.M. Roelofs, in aanwezigheid van griffier C. Moustaine, op 9 december 2014.