Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die voorheen werkzaam was als assistent productiemedewerker, was sinds oktober 2009 arbeidsongeschikt door diverse medische klachten, waaronder pijnklachten, suikerziekte en hoge bloeddruk. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met inachtneming van haar medische beperkingen, zoals vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), vóór het einde van de wettelijk voorgeschreven wachttijd weer geschikt werd geacht voor haar maatmanarbeid. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om opnieuw contact op te nemen met de behandelende artsen. De rechtbank had voldoende bewijs gevonden dat de verzekeringsartsen de medische beperkingen van appellante correct hadden vastgesteld. Appellante had haar stelling dat zij niet geschikt was voor haar eigen werk niet met concrete stukken onderbouwd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellanten om hun claims met objectieve medische gegevens te onderbouwen. De Centrale Raad bevestigde dat de belastbaarheid van appellante in de maatmanarbeid niet werd overschreden, en dat de eerdere besluiten van het Uwv en de rechtbank juist waren.