ECLI:NL:CRVB:2014:4208

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
13-5584 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van toegenomen beperkingen in het kader van de WAO na herbeoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant, die in 1999 arbeidsongeschikt raakte door psychische klachten, had in 2005 een herbeoordeling ondergaan waarbij zijn uitkering werd ingetrokken omdat zijn arbeidsongeschiktheid was afgenomen. In 2009 meldde hij zich opnieuw ziek met toegenomen psychische klachten en slaapproblemen. Het Uwv weigerde echter om appellant opnieuw in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering, omdat er volgens de verzekeringsartsen geen sprake was van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. Dit besluit werd in bezwaar gehandhaafd.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische bevindingen waren die de conclusie van toegenomen beperkingen konden onderbouwen. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij opnieuw zijn psychische problemen en slaapproblemen aanhaalde, en stelde dat zijn slaapproblemen ten onrechte niet waren erkend.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen terecht hadden vastgesteld dat de belastbaarheid van appellant ongewijzigd was gebleven en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere conclusies konden weerleggen. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 december 2014.

Uitspraak

13/5584 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 september 2013, 13/891 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 december 2014
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft A.M.A.C. Akkermans-van Assouw, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden en hun standpunt nader toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2014. Appellant is met bericht niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Nadat appellant in december 1999 wegens in het bijzonder psychische klachten, samenhangend met het overlijden van een vriendin, was uitgevallen als magazijnmedewerker, is hij in aansluiting op de wettelijke wachttijd in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een volledige mate van arbeidsongeschiktheid.
1.2.
In oktober 2005 is het Uwv overgegaan tot een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant. In het kader hiervan is appellant in oktober 2005 onderzocht door een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat de situatie van appellant was verbeterd ten opzichte van daarvoor. Volgens de verzekeringsarts was appellant, met inachtneming van de voor hem vastgelegde beperkingen, weer belastbaar te achten met gangbare arbeid. Na arbeidskundig onderzoek is de uitkering van appellant bij besluit van 21 november 2005 ingetrokken met ingang van 19 januari 2006, op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid was afgenomen naar minder dan 15%. In bezwaar is het besluit van 21 november 2005 gehandhaafd bij besluit van 29 maart 2006.
1.3.
Met ingang van 10 september 2009 heeft appellant zich vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld met toegenomen psychische klachten en slaapproblemen.
2.1.
In reactie op deze ziekmelding heeft het Uwv bij besluit van 27 februari 2012 onder meer geweigerd om appellant met toepassing van artikel 43a van de WAO, in aansluiting op de in die bepaling bedoelde verkorte wachttijd van vier weken, met ingang van 8 oktober 2009 in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering, op de grond dat onderzoek door de verzekeringsarts had uitgewezen dat geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak in de zin van deze wettelijke bepaling.
2.2.
Bij besluit van 18 december 2012 (bestreden besluit) is het besluit van 27 februari 2012 in bezwaar gehandhaafd.
3.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat weergegeven, overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat die artsen, naast de resultaten van eigen onderzoek, ook beschikten over informatie vanuit de behandelende sector.
3.2.
De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de door de verzekeringsartsen, in het bijzonder op basis van de door de behandelaars van appellant verstrekte informatie, voor appellant vastgestelde belastbaarheid. Daarbij heeft de rechtbank mede laten wegen dat appellant niet met medisch objectiveerbare gegevens heeft aangetoond dat zijn psychische problemen zijn verergerd ten opzichte van 2006. Ten aanzien van de slaapproblemen van appellant heeft de rechtbank nog overwogen dat de verzekeringsartsen terecht hebben opgemerkt dat de eerder door appellant ontvangen WAO-uitkering niet vanwege deze klachten is toegekend, maar enkel vanwege zijn psychische klachten.
4. Wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht komt in de kern erop neer dat hij van mening blijft dat wel sprake is van toegenomen beperkingen. Hij wijst hierbij andermaal op zowel zijn psychische problemen als zijn slaapproblemen. Appellant benadrukt hierbij nog dat zijn slaapproblemen destijds ten onrechte niet zijn erkend, wat samenhangt met de aanname van de verzekeringsartsen dat hij in 2005 nog geen slaapmedicatie gebruikte. Die aanname is volgens appellant evenwel onjuist omdat hij ook toen al het slaapmedicijn Dormicum gebruikte.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
De overwegingen van de rechtbank en het daarop door haar gegronde oordeel betreffende de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv en de juistheid van de conclusies waartoe zij op grond van dat onderzoek zijn gekomen, worden gevolgd.
5.3.
De verzekeringsartsen hebben geoordeeld dat de belastbaarheid van appellant zoals deze destijds in oktober 2005 was bepaald en welke ten grondslag is gelegd aan de beslissing tot intrekking van appellants uitkering per 19 januari 2006, nog ongewijzigd van toepassing is op de in dit geding ter beoordeling voorliggende datum 8 oktober 2009 en dat derhalve geen sprake is van enige toename van de beperkingen die destijds zijn aangenomen. De verzekeringsartsen hebben daarbij laten wegen dat, mede gelet op de van de zijde van de behandelende sector verkregen informatie, geen sprake is van nieuwe medische bevindingen. Alle door appellant gemelde klachten en problemen, zoals zijn slaapproblemen, persoonlijkheidsproblemen, psychische klachten en zijn drugsgebruik, waren in 2005 reeds bekend. Op geen van die terreinen is volgens de artsen sprake van nieuwe bevindingen die zouden moeten leiden tot het aannemen van toegenomen beperkingen.
5.4.
Appellant heeft - ook - in hoger beroep geen gegevens aangedragen op grond waarvan het verzekeringsgeneeskundige onderzoek als onvolledig of anderszins als onzorgvuldig zou moeten worden bestempeld. De verzekeringsartsen hebben kennisgenomen van alle beschikbare medische informatie van de behandelaars van appellant, zoals de informatie van Novadic-Kentron (netwerk voor verslavingszorg) en het Dok (psychiatrie). Evenmin is appellant in hoger beroep erin geslaagd om aan de hand van medisch objectieve gegevens twijfel op te roepen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Onderschreven wordt de opmerking van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van
28 oktober 2014 dat de recent door appellant ingebrachte informatie van een neuroloog en radioloog betrekking heeft op een nieuwe medische situatie, althans geen betrekking heeft op de in dit geding voorliggende datum 8 oktober 2009.
5.5.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) B. Rikhof
nk