ECLI:NL:CRVB:2014:4256

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
14-881 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellanten, die bijzondere bijstand hadden aangevraagd voor de aanschaf van een stofzuiger en griffierechten, waren in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas. Het college had de aanvragen van de appellanten buiten behandeling gesteld omdat zij niet voldaan hadden aan een verzoek om aanvullende informatie. Later werd aan de appellanten alsnog bijstand verleend, maar de rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, omdat de appellanten met hun beroep niets meer konden bereiken dan wat al was toegekend.

De Raad overwoog dat voor het aannemen van voldoende procesbelang vereist is dat het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt. Het enkele feit dat appellanten hinder ondervonden van het ontbreken van een goed functionerende stofzuiger was niet voldoende om procesbelang aan te nemen. Ook de kosten die appellanten hadden gemaakt door het indienen van een bezwaarschrift, waren niet voldoende om procesbelang te rechtvaardigen, aangezien zij niet tijdig om vergoeding van deze kosten hadden verzocht.

Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, omdat er geen procesbelang meer bestond. De uitspraak werd gedaan door C. van Viegen, met O.P.L. Hovens als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

14/881 WWB
Datum uitspraak: 16 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
31 december 2013, 13/3487 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante]te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas (college)
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en een nader stuk aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2014. Appellanten zijn verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F. van de Vlekkert.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 26 april 2012 hebben appellanten bijzondere bijstand aangevraagd voor een stofzuiger. Bij brief van 9 mei 2012 heeft het college appellanten verzocht om voor 24 mei 2012 de volgende gegevens alsnog te verstrekken: een ingevuld en ondertekend aanvraagformulier bijzondere bijstand en een schriftelijke verklaring van een erkend reparateur dat de oude stofzuiger niet te maken is.
1.2.
Op 1 mei 2012 hebben appellanten bijzondere bijstand aangevraagd voor twee maal te betalen griffierecht. Bij brief van 9 mei 2012 heeft het college appellanten verzocht om voor
24 mei 2012 alsnog een ingevuld en ondertekend aanvraagformulier bijzondere bijstand te verstrekken.
1.3.
Bij besluiten van 30 mei 2012 heeft het college de bij 1.1 vermelde aanvragen buiten behandeling gesteld. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten niet hebben voldaan aan het verzoek van 9 mei 2012 om aanvullende informatie te verstrekken.
1.4.
Vervolgens hebben appellanten met gebruikmaking van de daarvoor bestemde aanvraagformulieren bijzondere bijstand verzocht voor de onder 1.1 vermelde kosten. Bij besluiten van 25 juni 2012 en 4 juli 2012 heeft het college bijzondere bijstand verleend voor griffierechten respectievelijk de aanschaf van een stofzuiger.
1.5.
Bij besluit van 10 juli 2012 heeft het college het bezwaar van appellanten tegen de brieven van 9 mei 2012 niet-ontvankelijk verklaard. Appellanten hebben tegen dat besluit geen beroep ingesteld. Bij besluit van 27 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de besluiten van 30 mei 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat aan appellanten alsnog bijstand is toegekend en dat appellanten met het beroep niet meer kunnen bereiken dan zij reeds hebben bereikt, zodat een belang bij een beoordeling van het bestreden besluit ontbreekt.
3. Appellanten hebben in hoger beroep bestreden dat zij geen belang meer hebben bij een beoordeling van het bestreden besluit. Zoals ter zitting met appellanten is besproken, betreft dit slechts de buiten behandelingstelling van de aanvraag die ziet op de kosten van aanschaf van een stofzuiger.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het is vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8633, dat sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
4.2.
Het college heeft hangende het bezwaar tegen het besluit van 30 mei 2012 op basis van een nadere aanvraag om bijzondere bijstand alsnog bijzondere bijstand voor de kosten van een stofzuiger toegekend. Het enkele feit dat appellanten er hinder van hebben ondervonden dat zij enige tijd niet de beschikking hebben gehad over een goed functionerende stofzuiger - naar zij stellen door toedoen van het college - is niet voldoende om een procesbelang als hiervoor bedoeld aan te nemen. Appellanten hebben verder aangevoerd dat zij - onnodig - gedwongen waren om een bezwaarschrift in te dienen tegen het besluit van 30 mei 2012 en daarom kosten hebben moeten maken. Ook dat levert geen procesbelang op, reeds op grond van het gegeven dat appellanten niet - zoals wel is vereist in artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht - nog voordat het bestreden besluit werd genomen hebben verzocht om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar hebben moeten maken.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) O.P.L. Hovens

HD