ECLI:NL:CRVB:2014:429

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 februari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
12-5245 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAZ-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Haarlem. De appellant had verzocht om een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) vanwege lichamelijke en psychische klachten die sinds eind 2001 bestonden. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de aanvraag afgewezen, omdat appellant niet kon aantonen dat hij 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt was geweest. De rechtbank had een deskundige ingeschakeld, verzekeringsgeneeskundige S. Knepper, die concludeerde dat er geen periode van 52 weken kon worden aangetoond waarin appellant volledig arbeidsongeschikt was.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten en voegde hij een rapport van psychiater H. Knegtering toe, waarin werd gesteld dat appellant neigt tot ernstige somatische fixatie. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht het oordeel van de deskundige had gevolgd. De motivering van Knepper werd als overtuigend beschouwd, en het rapport van Knegtering kon de conclusie van Knepper niet weerleggen. De Raad benadrukte dat de WAZ alleen van toepassing is op personen die voor 1 augustus 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden en dat appellant niet voldeed aan de vereisten voor een WAZ-uitkering.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 7 februari 2014.

Uitspraak

12/5245 WAZ
Datum uitspraak: 7 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
18 september 2012, 10/2578 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. van Wolde, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Wolde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.H.M.A. Swarts.

OVERWEGINGEN

1.1. Op 13 januari 2010 heeft appellant het Uwv verzocht in aanmerking te worden gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), in verband met sinds eind 2001 bestaande lichamelijke en psychische klachten. Appellant heeft bij zijn aanvraag medische informatie van zijn huisarts en van verschillende specialisten waar hij al langere tijd in behandeling is, gevoegd. Bij besluit van 1 april 2010 heeft het Uwv geweigerd appellant een WAZ-uitkering toe te kennen omdat hij niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest.
1.2. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 april 2010, heeft een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv het dossier, waaronder in bezwaar door appellant overgelegde medische stukken, bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en informatie opgevraagd bij medische behandelaars van appellant. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er tot en met augustus 2005 geen periode is aan te wijzen waarin appellant 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Bij besluit van 3 november 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
2.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen om haar van advies te dienen en verzekeringsgeneeskundige S. Knepper hiertoe benoemd. De rechtbank heeft het oordeel van Knepper dat uit de medische stukken naar objectieve maatstaven niet kan worden afgeleid dat appellant in de periode tussen 2002 en 2005 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest, gevolgd en het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht vormt in essentie een herhaling van de in de eerdere fasen van de procedure aangevoerde gronden. Hij acht zich meer beperkt dan door het Uwv is aangenomen, waarbij hij op de samenhang wijst tussen de fysieke en de psychische problematiek waardoor er een versterkte beleving is van de somatische klachten. In hoger beroep heeft appellant een rapport van psychiater
H. Knegtering van 20 november 2013 overgelegd, waarin wordt geconcludeerd dat appellant neigt tot ernstige somatische fixatie met hypochondrische en (rand)psychotische interpretaties van op zich reële somatische klachten (vaatproblemen, allergische constitutie, problemen in de bijholten), waarbij hij chaotisch kan denken en allerlei somatische belevingen en zaken die daarbij in de tijd gerelateerd zijn met elkaar verbindt, totdat het waanachtige vormen aanneemt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit de met ingang van 1 augustus 2004 in werking getreden Wet einde toegang verzekering WAZ volgt dat - voor zover van belang - de WAZ van toepassing is en blijft op personen die tot de kring van verzekerden van de WAZ behoren voor de datum van
1 augustus 2004 en van wie voor deze datum de wachttijd van 52 weken is aangevangen. Dit betekent dat appellant voor een WAZ-uitkering in aanmerking komt als hij - ten minste - heeft voldaan aan het vereiste dat hij in de periode vanaf de oprichting van zijn bedrijf in 2000 tot
1 augustus 2004, arbeidsongeschikt is geworden en deze arbeidsongeschiktheid vervolgens
52
weken onafgebroken heeft geduurd.
4.2.
Artikel 2 van de WAZ dient aldus te worden uitgelegd dat slechts sprake is van arbeidsongeschiktheid als een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten. Onder de maatgevende arbeid dient in dit geval te worden verstaan de werkzaamheden die appellant in zijn eigen bedrijf, een zaak in bedbanken, heeft verricht.
4.3.
De rechtbank heeft terecht het oordeel van de door haar ingeschakelde deskundige gevolgd. De motivering van verzekeringsgeneeskundige Knepper is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Anders dan appellant heeft gesteld heeft Knepper in zijn rapport de door de rechtbank gestelde vragen adequaat beantwoord. De deskundige heeft de veelheid aan medische stukken in het dossier betrokken bij zijn beoordeling, ook die ten aanzien van het vanaf 2001 aanzienlijk toegenomen bezoek aan de huisarts, en inzichtelijk gemaakt dat de gezondheidstoestand van appellant vanaf ongeveer 2006 aanmerkelijk is verslechterd, maar dat er niet een periode van 52 weken is aan te wijzen waarin appellant in de periode in geding onafgebroken volledig arbeidsongeschikt is geweest. Het door appellant in hoger beroep ingestuurde rapport van Knegtering kan niet afdoen aan de conclusie van Knepper, omdat in dit rapport de dan actuele gezondheidstoestand van appellant wordt beschreven. De in hoger beroep herhaalde beroepsgrond dat Knepper niet als deskundige kan worden beschouwd ten aanzien van de psychische klachten van appellant, heeft de rechtbank terecht gepasseerd, mede onder verwijzing naar het aanvullende rapport van Knepper van 14 juni 2012.
4.4.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) J.C. Hoogendoorn

HD