In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant had op 29 januari 2009 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant herhaaldelijk verzocht om aanvullende informatie te verstrekken, maar appellant heeft niet tijdig de gevraagde gegevens aangeleverd. Hierdoor heeft het Uwv op 13 april 2010 besloten de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit besluit werd later door het Uwv bevestigd, maar appellant heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend.
In 2011 heeft appellant het Uwv verzocht om zijn aanspraken opnieuw te beoordelen, maar het Uwv handhaafde zijn eerdere beslissing. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv een beslissing heeft genomen zonder een lichamelijk onderzoek te verrichten en dat hij in Nederland heeft gewerkt en verzekerd was.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv appellant niet in de gelegenheid heeft gesteld om zijn aanvraag aan te vullen, wat in strijd is met de Awb. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van de uitspraak. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het bieden van gelegenheid aan aanvragers om hun aanvragen aan te vullen voordat een besluit tot buiten behandelingstelling wordt genomen.