ECLI:NL:CRVB:2014:477
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand in het kader van gezamenlijke huishouding en afwijzing bijzondere bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 1996 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen had de bijstand van appellante ingetrokken op basis van de veronderstelling dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met een man, [M.], zonder dit te melden aan het college. Dit besluit volgde na een handhavingsproject waarin anonieme meldingen over appellante werden onderzocht. De rechtbank had de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard, maar appellante ging in hoger beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de claim dat appellante en [M.] een gezamenlijke huishouding voerden. De onderzoeksbevindingen waren ontoereikend om aan te tonen dat zij hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er sprake was van wederzijdse zorg. De Raad oordeelde dat de intrekking van de bijstand niet terecht was en dat de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand in verband met tandartskosten ook niet kon standhouden. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de bezwaren tegen de afwijzing van de bijzondere bijstand.
Daarnaast is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 2.435,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de besluitvorming over bijstandsverlening en de noodzaak voor het college om voldoende bewijs te leveren voor ingrijpende besluiten zoals intrekking van bijstand.