In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen. De zaak betreft een geschil over de korting op het AOW-pensioen van appellant, die schuldig nalatig is verklaard in het betalen van acht jaarpremies. De Raad heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 24 september 2013 niet geheel tegemoetkomt aan het beroep van appellant, waardoor het beroep geacht wordt mede gericht te zijn tegen dit besluit. De Raad heeft in een eerdere tussenuitspraak op 9 augustus 2013 al overwogen dat de Svb de appellant in het verleden onterecht een korting van 18% op zijn AOW-pensioen had opgelegd, omdat de beslissing over het jaar 1973 niet op de juiste wijze bekend was gemaakt. Dit gebrek is hersteld in het besluit van 24 september 2013, waarbij de korting op het AOW-pensioen is aangepast naar 16%.
De Raad heeft de Svb opgedragen om de tekortkomingen in de eerdere besluiten te herstellen. De appellant heeft recht op nabetaling van zijn AOW-pensioen over de periode van april 2009 tot en met september 2013, inclusief wettelijke rente vanaf mei 2009. De Raad heeft de Svb ook veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.461,- voor verleende rechtsbijstand in zowel beroep als hoger beroep. De uitspraak is openbaar gedaan en de Raad heeft de Svb opgedragen het griffierecht van totaal € 152,- aan appellant te vergoeden.