In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Groningen. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om gegevens over dienstverbanden van zes werknemers van appellante, een stichting, te verstrekken. Appellante had deze gegevens aangevraagd om de rechtmatigheid van de aan haar cliënten opgelegde gedifferentieerde premies WAO (pemba) te kunnen controleren. Het Uwv heeft de gegevensverstrekking geweigerd op grond van de geheimhoudingsplicht zoals vastgelegd in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi). De rechtbank had eerder de beroepen van appellante ongegrond verklaard, en het Uwv had zich op het standpunt gesteld dat appellante als derde moet worden beschouwd, waardoor zij geen recht heeft op de gevraagde gegevens.
De Raad overweegt dat de geheimhoudingsplicht van toepassing is, omdat de gevraagde gegevens betrekking hebben op natuurlijke personen en er geen schriftelijke toestemming is gegeven voor de verstrekking. De Raad bevestigt dat de in geding zijnde verzoeken van appellante niet voldoen aan de voorwaarden waaronder het Uwv gegevens kan verstrekken. De Raad oordeelt dat appellante niet de status van belanghebbende heeft, en dat haar beroep op artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) niet slaagt. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank, zij het met verbetering van gronden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.