In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 2000 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De Raad oordeelt dat appellant op 19 januari 2009 niet in staat was om de voor hem geselecteerde functies te vervullen, op basis van de bevindingen van de door de Raad ingeschakelde psychiater prof. dr. H.J.C. van Marle. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv de belastbaarheid van appellant correct had vastgesteld, maar de Raad komt tot de conclusie dat het bestreden besluit van het Uwv niet berust op een toereikende medische grondslag. De Raad vernietigt het bestreden besluit en herroept het eerdere besluit van het Uwv, waardoor appellant met ingang van 19 januari 2009 recht heeft op een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Daarnaast wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente en de kosten van rechtsbijstand van appellant, die in totaal € 4.811,65 bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van deskundigen in het proces.