ECLI:NL:CRVB:2014:821

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
12 maart 2014
Zaaknummer
11-7096 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische beoordeling door deskundigen

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 2000 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De Raad oordeelt dat appellant op 19 januari 2009 niet in staat was om de voor hem geselecteerde functies te vervullen, op basis van de bevindingen van de door de Raad ingeschakelde psychiater prof. dr. H.J.C. van Marle. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv de belastbaarheid van appellant correct had vastgesteld, maar de Raad komt tot de conclusie dat het bestreden besluit van het Uwv niet berust op een toereikende medische grondslag. De Raad vernietigt het bestreden besluit en herroept het eerdere besluit van het Uwv, waardoor appellant met ingang van 19 januari 2009 recht heeft op een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Daarnaast wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente en de kosten van rechtsbijstand van appellant, die in totaal € 4.811,65 bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van deskundigen in het proces.

Uitspraak

11/7096 WAO
Datum uitspraak: 12 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
28 oktober 2011, 09/2403 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. de Bie, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak met nummer 11/7099 WAO, plaatsgehad op 18 juli 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Bie. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith. Na sluiting van het onderzoek zijn de zaken gesplitst. In de zaak met nummer 11/7099 WAO is afzonderlijk uitspraak gedaan.
Na de behandeling van de zaak ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en is het onderzoek heropend. De Raad heeft psychiater prof. dr. H.J.C. van Marle als deskundige benoemd. Deze heeft op 15 maart 2013 rapport uitgebracht.
Partijen hebben hun zienswijze op het deskundigenrapport ingezonden. Daarbij heeft appellant een nader stuk ingebracht. Op verzoek van de Raad heeft de deskundige bij nader rapport van 23 september 2013 op de zienswijze van partijen gereageerd. Beide partijen hebben nogmaals hun zienswijze naar voren gebracht.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant ontvangt sinds 2000 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In 2008 is de mate van arbeidsongeschiktheid door het Uwv herbeoordeeld op basis van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (oSB), zoals dit tot 1 oktober 2004 gold. Op 25 september 2008 heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden, op basis waarvan een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is opgesteld, waarbij zowel lichamelijke als psychische beperkingen zijn aangenomen alsmede een urenbeperking van 20 uur per week. Na raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft een arbeidsdeskundige een viertal functies geselecteerd die in overeenstemming werden geacht met de beperkingen van appellant. Het verlies aan verdiencapaciteit werd vastgesteld op ruim 76%. Bij besluit van 18 november 2008 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant per 19 januari 2009 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.3. Bij besluit van 9 juli 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 november 2008, onder verwijzing naar rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente afgewezen. De rechtbank heeft, samengevat, mede op grond van de bevindingen van de door haar als deskundige ingeschakelde psychiater
prof. dr. E. Hoencamp, die appellant op 9 november 2010 heeft onderzocht, geoordeeld dat het Uwv de belastbaarheid van appellant juist heeft vastgesteld. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de opmerkingen van appellant bij het deskundigenrapport aan Hoencamp voor te leggen voor commentaar. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de door de arbeidsdeskundige geduide functies passend zijn voor appellant. Het Uwv heeft toereikend gemotiveerd waarom de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, samengevat, betoogd dat het Uwv de ernst van zijn medische situatie heeft onderschat en dat hij zich derhalve niet kan verenigen met de in de FML vastgestelde beperkingen. Appellant heeft betwist dat zijn psychische beperkingen het gevolg zijn van een dysthyme stoornis, zoals door Hoencamp is vastgesteld, en heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten zijn reactie aan Hoencamp voor te leggen. Appellant heeft verder gesteld dat de geduide functies niet passend zijn, met name voor wat betreft de items concentreren van de aandacht, verdelen van de aandacht, zelfstandig handelen, deadlines of productiepieken en samenwerken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant nadere stukken overgelegd, onder andere een expertiseverslag van psychiater drs. B.H.M.J. Sonnenschein van 27 december 2011, een rapport van behandelend klinisch-psycholoog R.A.W.H. Stokkers van 27 maart 2012 en een rapport van arbeidsdeskundige J. Kijvekamp van 29 juni 2012.
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar rapporten van zijn bezwaarverzekeringsarts bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van de dossierstukken en het verhandelde ter zitting heeft de Raad aanleiding gevonden om appellant te laten onderzoeken door psychiater Van Marle. In zijn rapport van 15 maart 2013 is de deskundige tot de conclusie gekomen dat appellant lijdende is aan een dysthyme stoornis, de stoornis van Asperger en een obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis. Volgens de deskundige verschilt de gezondheidstoestand van appellant ten tijde van zijn onderzoek niet van die op de datum in geding, te weten 19 januari 2009.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. De conclusies van Van Marle berusten op een voldoende uitgebreid en zorgvuldig onderzoek en zijn, aan de hand van relevante medische bevindingen, overtuigend gemotiveerd. De deskundige heeft te kennen gegeven op welke onderdelen hij het niet eens is met de voor appellant vastgestelde beperkingen en heeft voorts de omvang van de naar zijn mening bestaande beperkingen beschreven. Gelet op de bevindingen van Van Marle wordt geoordeeld dat appellant op grond van zijn beperkingen op 19 januari 2009 niet in staat kon worden geacht tot het vervullen van de voor hem geselecteerde functies.
4.3.
Dat de door de rechtbank benoemde deskundige, psychiater Hoencamp, blijk gaf van een visie die afwijkt van die van Van Marle is geen reden voor een ander oordeel dan in 4.2 gegeven. Appellant heeft met het door hem ingebrachte rapport van psychiater Sonnenschein twijfel opgeroepen aan de juistheid van de visie van Hoencamp. In de bijzonderheden van het geval van appellant is aanleiding gezien niet Hoencamp te vragen om een reactie op het rapport van Sonnenschein, maar om een nieuw psychiatrisch onderzoek te gelasten door een door de Raad te benoemen deskundige. De door appellant in hoger beroep naar voren gebrachte psychische problematiek, die is gerelateerd aan gebeurtenissen in zijn jeugd, is geen voorwerp geweest van het onderzoek door Hoencamp en eerst door Van Marle, met medeneming van de bevindingen van klinisch psycholoog Stokkers, psychiatrisch onderzocht.
4.4.
Het hoger beroep van appellant slaagt. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, dat niet berust op een toereikende medische grondslag, zullen worden vernietigd. Er is aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 18 november 2008 te herroepen. Dat heeft als gevolg dat appellant met ingang van 19 januari 2009 ongewijzigd recht heeft op een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
4.5.
Het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente wordt toegewezen. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
5.
Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 974,- in bezwaar, € 1.217,50 in beroep en € 1.217,50 in hoger beroep. Ook de kosten van inschakeling van een deskundige komen voor vergoeding in aanmerking. Op grond van de overgelegde facturen worden deze kosten vastgesteld op
€ 1.402,65.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 9 juli 2009 gegrond en vernietigt dit besluit;
  • herroept het besluit van 18 november 2008;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente als onder 4.5 van deze uitspraak is vermeld;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 4.811,65;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 146,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) P. Boer

JL