ECLI:NL:CRVB:2014:884
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand en griffierecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand en het griffierecht in verband met een beroepsprocedure. De aanvraag was gedaan op 9 januari 2012, maar de kosten waren al in oktober 2011 voldaan. Het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage had de aanvraag afgewezen, omdat de kosten ten tijde van de aanvraag niet meer bestonden. Dit besluit werd in een later bezwaar ook ongegrond verklaard.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de bijzondere bijstand met terugwerkende kracht verleend zou moeten worden. De Raad heeft echter geoordeeld dat de kosten waarop de aanvraag betrekking had, reeds vóór de aanvraag waren voldaan, en dat er geen recht op bijzondere bijstand bestaat voor kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend.
De Raad heeft verder overwogen dat de enkele omstandigheid dat vooraf niet bekend is hoe hoog de kosten zullen zijn, geen beletsel vormt om een aanvraag in te dienen. De Raad heeft ook vastgesteld dat het college een consistent beleid hanteert met betrekking tot de toekenning van bijzondere bijstand, en dat de besluitvorming van het college niet willekeurig was. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van de appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.