ECLI:NL:CRVB:2014:895
Centrale Raad van Beroep
- Tussenuitspraak bestuurlijke lus
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over niet-verwijtbare werkloosheid en WW-uitkering na ontslagname
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de werkloosheidsuitkering van appellant, die zijn dienstverband had beëindigd. Appellant, die sinds 1 december 2009 in dienst was bij een eenmansbedrijf, heeft op 7 maart 2011 mondeling zijn ontslag ingediend, wat hij later schriftelijk heeft bevestigd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 7 maart 2011 recht had op een WW-uitkering, maar deze niet zou worden uitbetaald omdat hij verwijtbaar werkloos zou zijn geworden. Het Uwv stelde dat appellant ontslag had genomen zonder dat dit noodzakelijk was.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat zijn werkgever vanaf juni 2010 het loon te laat en niet volledig had betaald. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat appellant niet had mogen volstaan met mondelinge verzoeken aan zijn werkgever en dat hij schriftelijk had moeten aanmanen. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat zijn ontslag was gebaseerd op een dringende reden, zoals bedoeld in artikel 7:679 van het Burgerlijk Wetboek, vanwege de te late loonbetalingen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de niet-tijdige en niet-volledige loonbetalingen door de werkgever zodanige bezwaren met zich meebrachten dat appellant zijn arbeidsovereenkomst rechtsgeldig kon beëindigen. De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte had vastgesteld dat appellant verwijtbaar werkloos was geworden. De Raad droeg het Uwv op om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen in deze uitspraak.