ECLI:NL:CRVB:2014:994

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
12-5605 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor psychiatrische expertise

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een psychiatrische expertise door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht. Appellante had de aanvraag ingediend op 30 augustus 2011, met het doel de expertise te gebruiken in arbeidsongeschiktheidsprocedures tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat de kosten van de expertise niet als noodzakelijke kosten voortvloeiend uit bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt volgens artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB).

De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. In haar verweer stelde appellante dat de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsarts van het Uwv als deskundigenberichten gelden en dat zij de inhoud daarvan enkel door middel van een expertise kan bestrijden. Appellante voerde aan dat zij niet over de middelen beschikt om de expertise te financieren en dat de afwijzing in strijd is met het beginsel van 'equality of arms' zoals neergelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de bezwarenprocedure bij het Uwv en de beroepsprocedure bij de rechtbank voldoende waarborgen bieden voor de betrokkenen. De Raad stelde vast dat er geen sprake was van ongelijkheid in de procespositie van partijen. Bovendien werd opgemerkt dat de kosten van een expertise in beginsel voor eigen rekening komen en niet zonder meer op het college kunnen worden afgewenteld. De Raad bevestigde de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier.

Uitspraak

12/5605 WWB
Datum uitspraak: 18 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
25 september 2012, 12/580 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.L.R. Hensen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2013. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Merken.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 30 augustus 2011 een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor de kosten van een psychiatrische expertise. Appellante wil deze expertise inbrengen in een tweetal arbeidsongeschiktheidsprocedures in bezwaar en in beroep tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
1.2.
Bij besluit van 3 oktober 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 februari 2012 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten van een psychiatrische expertise niet als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB zijn aan te merken.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft appellante - samengevat - aangevoerd, dat de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsarts van het Uwv in arbeidsongeschiktheidsprocedures gelden als deskundigenberichten. Appellante kan de inhoud daarvan slechts door middel van een expertise bestrijden. Appellante heeft niet de middelen om een expertise te financieren. Door de afwijzing handelt het college in strijd met het - in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde - beginsel van ‘equality of arms’.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de WWB heeft een alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de bezwarenprocedure bij het Uwv en de beroepsprocedure bij de rechtbank in beginsel gelden als met voldoende waarborgen omklede procedures, waarin de betrokkene het standpunt van het bestuursorgaan kan betwisten, zijn argumenten naar voren kan brengen en deze zo nodig kan onderbouwen met reeds voorhanden zijnde gegevens. Wat dat laatste betreft kan met name worden gedacht aan medische gegevens uit de behandelende sector zoals bijvoorbeeld de huisarts, een andere behandelend arts of specialist. Hieraan zijn doorgaans weinig of geen kosten verbonden. Van een - met artikel 6 van het EVRM strijdige - ongelijkheid in de procespositie van partijen, als namens appellante gesteld, is geen sprake (zie ook de uitspraak van de Raad van 5 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6433 en de daarin genoemde uitspraken, waarvan met name de uitspraak van 24 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG9468).
4.3.
Zoals de Raad al vaker heeft overwogen (zie zijn uitspraken van 13 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD1529 en 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT7156), zal voor het daarnaast op eigen initiatief inschakelen van een medisch deskundige, vooruitlopend op de heroverweging in bezwaar en de beoordeling in (hoger) beroep, als regel geen objectieve noodzaak bestaan. Dat is een eigen afweging van de betrokkene, waarvan de kosten in beginsel voor eigen rekening komen en niet zonder meer kunnen worden afgewenteld op het college. Opmerking verdient in dit verband ook dat de bestuursrechter ingevolge artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zo nodig een deskundige kan benoemen voor het instellen van - onder meer - een medisch onderzoek. Voorts is van belang dat de bestuursrechter ingevolge de artikelen 8:75 en 8:108 van de Awb de mogelijkheid heeft een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, waaronder begrepen de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. Daarvan zal sprake kunnen zijn indien de inbreng van die deskundige wezenlijk aan de beoordeling van de zaak in bezwaar en/of (hoger) beroep heeft bijgedragen. Een en ander geldt ingevolge artikel 7:15 van de Awb evenzeer voor de bezwaarprocedure, zij het dat daar het bestuursorgaan op verzoek van de belanghebbende gehouden is tot vergoeding van de in bezwaarfase gemaakte kosten voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.4.
Gelet op wat in 4.2 en 4.3 is overwogen, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de kosten van een expertise niet als uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB kunnen worden aangemerkt. Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand voor deze kosten dan ook terecht afgewezen.
4.5.
Uit 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) P.J.M. Crombach
ew