ECLI:NL:CRVB:2014:994
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor psychiatrische expertise
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een psychiatrische expertise door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht. Appellante had de aanvraag ingediend op 30 augustus 2011, met het doel de expertise te gebruiken in arbeidsongeschiktheidsprocedures tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat de kosten van de expertise niet als noodzakelijke kosten voortvloeiend uit bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt volgens artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB).
De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. In haar verweer stelde appellante dat de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsarts van het Uwv als deskundigenberichten gelden en dat zij de inhoud daarvan enkel door middel van een expertise kan bestrijden. Appellante voerde aan dat zij niet over de middelen beschikt om de expertise te financieren en dat de afwijzing in strijd is met het beginsel van 'equality of arms' zoals neergelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de bezwarenprocedure bij het Uwv en de beroepsprocedure bij de rechtbank voldoende waarborgen bieden voor de betrokkenen. De Raad stelde vast dat er geen sprake was van ongelijkheid in de procespositie van partijen. Bovendien werd opgemerkt dat de kosten van een expertise in beginsel voor eigen rekening komen en niet zonder meer op het college kunnen worden afgewenteld. De Raad bevestigde de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier.