ECLI:NL:CRVB:2015:1137

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
9 april 2015
Zaaknummer
13-6085 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens onvoldoende duidelijkheid over woon- en leefsituatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 28 april 2011 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats na een melding van woningbouwvereniging Portaal, die meldde dat er bij een inval door de Vreemdelingenpolitie zeven slaapplekken in de woning van appellant waren aangetroffen. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft appellant opgeroepen om bewijsstukken te overleggen, maar appellant is niet verschenen en heeft geen bericht van verhindering gegeven. Hierdoor heeft het college zijn recht op bijstand opgeschort en later ingetrokken, evenals de terugvordering van teveel betaalde bijstand.

De rechtbank Midden-Nederland heeft de beroepen van appellant tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de termijn om te reageren op de oproep te kort was en dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn verblijf in het buitenland. De Raad oordeelt dat appellant zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen door geen duidelijkheid te geven over zijn woon- en leefsituatie. De Raad bevestigt dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en dat appellant niet heeft aangetoond dat er sprake was van een wijziging in zijn omstandigheden ten opzichte van de situatie ten tijde van de intrekking.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6085 WWB, 13/6086 WWB
Datum uitspraak: 7 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
3 oktober 2013, 13/43 en 13/1362 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.A. de Kock, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft bij brief van 19 januari 2015 een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Kock. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. van Beveren.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 28 april 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Naar aanleiding van een melding van woningbouwvereniging Portaal inhoudende dat bij een inval door de Vreemdelingenpolitie op 14 mei 2012 zeven slaapplekken in de woning van appellant waren aangetroffen, heeft het college een onderzoek ingesteld. In dat kader heeft het Team Handhaving van het college getracht een onaangekondigd huisbezoek af te leggen op het adres van appellant. Toen appellant niet thuis werd aangetroffen, heeft een medewerker van het college op 25 juli 2012 een oproep bij appellant in de brievenbus gedaan om op 26 juli 2012 op gesprek te komen bij Werk en Inkomen en om bewijsstukken mee te nemen.
1.2.
Bij besluit van 26 juli 2012 (opschortingsbesluit) heeft het college het recht op bijstand van appellant opgeschort met ingang van 26 juli 2012, omdat appellant niet is verschenen op de oproep en ook geen bericht van verhindering heeft gegeven. Bij dit besluit heeft het college appellant in de gelegenheid gesteld zijn verzuim te herstellen door zich op 2 augustus 2012 met de gevraagde stukken te melden op het kantoor van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ook op dit gesprek is appellant zonder bericht niet verschenen.
1.3.
Bij besluit van 23 augustus 2012 heeft het college de bijstand van appellant ingetrokken met ingang van 26 juli 2012 en de teveel betaalde bijstand over de periode van 26 juli 2012 tot en met 31 juli 2012 tot een bedrag van € 172,07 van appellant teruggevorderd, omdat appellant niet heeft gereageerd op de uitnodigingen om op 26 juli 2012 en 2 augustus 2012 te verschijnen.
1.4.
Appellant heeft op 27 september 2012 opnieuw bijstand aangevraagd. Vanwege de onder 1.1 genoemde melding van de woningbouwvereniging, heeft het Team Handhaving wederom een onderzoek ingesteld, bestaande uit onder meer dossieronderzoek, een huisbezoek bij appellant en een gesprek met appellant. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de Rapportage Handhaving van 12 november 2012.
1.5.
Bij besluit van 5 december 2012 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 23 augustus 2012 ongegrond verklaard. Uit de verklaring die appellant op
6 november 2012 heeft afgelegd, blijkt dat hij van 15 juni 2012 tot en met 12 augustus 2012 in Turkije verbleef. Nu appellant daarvan geen mededeling heeft gedaan aan het college, dienen de gevolgen van het niet verschijnen op de oproepen voor zijn rekening en risico te blijven, aldus het college. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de bijstand terecht met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is ingetrokken en terecht is teruggevorderd.
1.6.
Bij besluit van 7 december 2012, gehandhaafd bij besluit van 7 februari 2013 (bestreden besluit 2), heeft het college de aanvraag om bijstand van 27 september 2012 afgewezen. Het college heeft aan het bestreden besluit 2 ten grondslag gelegd dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn woonsituatie. Hij heeft bij zijn aanvraag meegedeeld dat hij alleenstaande is, terwijl bij het huisbezoek is geconstateerd dat er meerdere mensen aanwezig waren in de woning van appellant. Door van deze situatie bij de aanvraag geen melding te maken en door overigens tijdens de verdere aanvraagprocedure onvoldoende helderheid te verschaffen over zijn woonsituatie heeft appellant zijn inlichtingenverplichting geschonden en kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat de termijn voor appellant om te reageren op de oproep te kort is geweest. Dat appellant niet tijdig op de uitnodigingen heeft kunnen reageren, nu hij in de periode van 15 juni 2012 tot en met 12 augustus 2012 in Turkije verbleef, wat hij niet aan het college heeft gemeld, moet voor zijn rekening blijven. Over de afwijzing van de aanvraag heeft de rechtbank overwogen dat appellant er niet in is geslaagd aan te tonen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de situatie ten tijde van de intrekking van de bijstand.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Intrekking en terugvordering
4.1.
Appellant heeft met betrekking tot de intrekking en terugvordering van de bijstand aangevoerd dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, de termijn om te reageren op de oproep te kort is geweest. Dit mede bezien in het licht van het feit dat het college pas in
juni 2012 actie heeft ondernomen naar aanleiding van de melding van de woningbouwvereniging, die dateerde van mei 2012. De rechtbank heeft ten onrechte de reden voor het niet verschijnen gelegen geacht in het verblijf van appellant in het buitenland. Indien de oproeptermijn of de termijn tussen de twee brieven langer was geweest, had appellant naar de afspraak kunnen komen of kunnen bellen voor uitstel. Het college heeft ten slotte de financiële gevolgen van het besluit, mede gezien de daarop volgende afwijzing van de aanvraag, onvoldoende meegewogen.
4.2.
Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand ingaande 26 juli 2012 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.
4.3.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
4.4.
Gezien de informatie van de woningbouwvereniging was het voor de verlening van de bijstand van belang dat appellant informatie verstrekte over zijn woon- en leefsituatie en zijn inkomsten. Vaststaat dat appellant door niet te verschijnen op de oproep de in het opschortingsbesluit verlangde informatie niet binnen de daartoe gestelde hersteltermijn heeft verstrekt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit hem niet kan worden verweten. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, mag het bijstandverlenend orgaan er volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 31 maart 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI1806) in beginsel van uitgaan dat post die in de brievenbus van het woonadres van de betrokkene wordt gedaan met een uitnodiging de daarop volgende dag te verschijnen, de betrokkene zo tijdig bereikt dat hij aan die uitnodiging gevolg kan geven of om uitstel kan verzoeken. Gelet hierop is de door het college gehanteerde termijn van zeven dagen zeker niet te kort. Of het college al dan niet tijdig actie heeft ondernomen naar aanleiding van de melding van de woningbouwvereniging doet hierbij niet ter zake. Indien de betrokkene de voor hem bestemde en op de gebruikelijke wijze bezorgde post niet heeft ontvangen, komt dit voor zijn risico. Appellant heeft geen melding gemaakt van zijn verblijf in het buitenland, zodat het college daarmee geen rekening heeft kunnen houden. Appellant heeft overigens erkend dat hij geen voorziening had getroffen voor zijn post gedurende zijn verblijf in het buitenland, zodat een langere termijn in de uitnodiging hem niet gebaat zou hebben.
4.5.
Hiermee is gegeven dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. Het college was daarom bevoegd de bijstand van appellant met ingang van 26 juli 2012 in te trekken. Wat appellant heeft aangevoerd over de financiële gevolgen van dit besluit, levert geen grond op voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
4.6.
Tegen de terugvordering heeft appellant geen zelfstandige gronden aangevoerd, zodat die geen bespreking behoeft.
Afwijzing aanvraag
5.1.
De te beoordelen periode loopt van 27 september 2012 tot 7 december 2012.
5.2.
Indien periodieke bijstand is beëindigd of ingetrokken en de betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
5.3.
Appellant heeft tegen de afwijzing van de nieuwe aanvraag allereerst aangevoerd dat het college en de rechtbank de bewijslast ten onrechte bij hem hebben gelegd, aangezien in dit geval niet kan worden vastgesteld of de omstandigheden gewijzigd zijn ten opzichte van de situatie ten tijde van de intrekking. De intrekking is immers gebaseerd op het gegeven dat geen onderzoek heeft kunnen plaatsvinden. Dit betoog slaagt niet. Bij een aanvraag om bijstand na een eerdere intrekking op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB kan een betrokkene die wijziging in de omstandigheden aantonen door alsnog zodanige gegevens te verstrekken dan wel medewerking te verlenen, dat op grond daarvan aannemelijk wordt dat betrokkene op dat latere tijdstip voldoet aan de voorwaarden om voor bijstand in aanmerking te komen.
5.4.
Appellant heeft op 27 september 2012 bijstand als alleenstaande aangevraagd en in een gesprek naar aanleiding van zijn aanvraag op 18 oktober 2012 verklaard dat hij alleen woont.
5.5.
Het college heeft ter beoordeling van het recht op bijstand wederom een onderzoek ingesteld, zoals weergegeven onder 1.4. Op grond van de onderzoeksresultaten heeft het college terecht het standpunt ingenomen dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn woon- en leefsituatie. Handhavingsspecialisten hebben op 29 oktober 2012 een huisbezoek afgelegd bij appellant. Hierbij werden naast appellant nog een man, een vrouw en, in de keuken, vier slapende mannen aangetroffen. In de woonkamer stond een éénpersoonsbed en er lag een tweepersoonsmatras. Appellant heeft op 6 november 2012 verklaard dat de mensen die in de woning zijn aangetroffen, er heel vaak zijn. Zij komen meestal op zaterdag met het vliegtuig of maandag vroeg en gaan dan vaak weg na vier of vijf dagen. Zij komen met veel geld naar Nederland om op de automarkt auto’s te kopen. Zij nemen voor hem vaak boodschappen mee, dus appellant vraagt hen daarom ook niet om geld voor het logeren. Zo heeft appellant ook kosteloos een telefoon gekregen. In totaal zijn het tien jongens die elkaar afwisselen. Het zijn handelaars en de jongens verdienen genoeg, denkt appellant. Hij denkt dat ze 300 of 400 dollar winst maken op een auto. Zij hebben een eigen laptop die in het huis van appellant staat en gebruiken zijn internet om via Marktplaats de auto’s te kopen. De aangetroffen vrouw is de vriendin van appellant. Appellant heeft verklaard dat zij twee à drie maanden hier is en dan weer weg gaat. Zij maakt het huis schoon en wast de kleding van appellant. Zij eet soms mee met appellant. Appellant doet de boodschappen voor hemzelf en zijn vriendin. Zij heeft geen geld.
5.6.
Gelet op de op appellant rustende bewijslast, zoals weergegeven onder 5.2, lag het op zijn weg om de gerezen twijfel over zijn woon- en leefsituatie weg te nemen. Appellant is daarin niet geslaagd. Daarbij is van belang dat appellant van het verblijf van de autohandelaren op zijn adres niet uit eigen beweging bij het college opgave heeft gedaan. Appellant heeft voorts niet voldoende duidelijkheid verschaft over de omstandigheden waaronder dat verblijf plaatsvond. Met het college is de Raad van oordeel dat het onaannemelijk is dat de autohandelaren als vrienden/logees in zijn huis verbleven en niet betaalden voor hun verblijf, zoals hij heeft verklaard. Uit wat appellant op 6 november 2012 heeft verklaard, kan worden opgemaakt dat hij in ieder geval betaling in natura, in de vorm van boodschappen en een telefoon, ontving. Het is niet duidelijk wat de omvang daarvan was. Door geen duidelijkheid te geven over zijn woon- en leefsituatie is appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting dan ook niet nagekomen. Als gevolg hiervan kan het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet worden vastgesteld.
5.7.
Het college is gezien de verrichtingen vermeld onder 1.4 niet tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht, zodat de beroepsgrond dat het college in strijd met de zorgvuldigheid geen verder onderzoek heeft verricht, wordt verworpen. Het was niet nodig de bij het huisbezoek aangetroffen personen te horen, zoals appellant heeft betoogd. Als zij de lezing van appellant hadden bevestigd, had dit niet tot een ander oordeel geleid.
5.8.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat appellant niet heeft aangetoond dat in de voor de beoordeling van dit geding relevante periode van 27 september 2012 tot en met
7 december 2012 sprake was van een wijziging in zijn omstandigheden ten opzichte van de situatie ten tijde van de intrekking van de bijstand, in die zin dat hij nu wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
6. Uit 4.4, 4.5 en 5.1 tot en met 5.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2015.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

IJ