ECLI:NL:CRVB:2015:1177
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Kwijtschelding van schuld en beleid inzake terugvordering door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, een inwoner van Kruiningen, had een verzoek ingediend om kwijtschelding van een schuld die voortvloeide uit te veel ontvangen uitkeringen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz). De appellant had in het verleden een bedrag van € 4.879,89 terug te vorderen, waarvan hij in termijnen had afgelost. Het Uwv had echter zijn verzoek om kwijtschelding van de resterende vordering van € 2.604,89 afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv een beleid voert dat is neergelegd in de Beleidsregel terug- en invordering, waarin voorwaarden zijn gesteld voor kwijtschelding. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant niet voldeed aan deze voorwaarden, omdat hij niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. De Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat het Uwv van zijn beleid zou afwijken. De appellant had weliswaar gedurende meer dan vijf jaar afgelost, maar de inning van de vordering had plaatsgevonden door middel van beslaglegging, wat betekende dat hij niet aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan.
De Raad concludeerde dat het Uwv in redelijkheid had kunnen besluiten om de kwijtschelding te weigeren, en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank terecht was. De Raad benadrukte dat leeftijd en hoogte van de schuld geen bijzondere omstandigheden vormen die het Uwv zouden verplichten om van zijn beleid af te wijken. De uitspraak van de Raad van 15 oktober 2008 werd ook niet als relevant beschouwd voor de situatie van de appellant, omdat deze niet voldeed aan de voorwaarden voor kwijtschelding. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken van de appellant af.