In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een geschil over de arbeidsongeschiktheid van appellante en de vraag of zij recht heeft op een Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) in plaats van de toegekende WGA-uitkering. Appellante had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin haar arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 35 tot 80%. Het Uwv had in een later besluit de mate van arbeidsongeschiktheid verhoogd naar 80 tot 100%, maar dit werd door de rechtbank als ongegrond verklaard.
De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat er bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid rekening gehouden moet worden met de duurzaamheid van de situatie. De Raad stelde vast dat appellante op de datum van 10 december 2012 weliswaar volledig arbeidsongeschikt was, maar niet duurzaam, omdat er nog behandelmogelijkheden waren die verbetering konden brengen. De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte het bezwaar van appellante tegen het eerdere besluit ongegrond had verklaard en dat de rechtbank dit ook ten onrechte had bevestigd.
De uitspraak leidde tot de vernietiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.948,80 bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid en de gevolgen daarvan voor de inkomenseis.