In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een WIA-uitkering met een verkorte wachttijd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De werknemer, die sinds 14 maart 2011 wegens gezondheidsklachten niet meer kon werken, had op 20 april 2012 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen omdat de vereiste verklaring van de bedrijfsarts ontbrak, wat in strijd was met de bepalingen van de Wet WIA. De rechtbank had het beroep van de appellante ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de aanvraag niet in behandeling genomen had mogen worden zonder de benodigde verklaring. De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor de aanvraag buiten behandeling werd gelaten. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.