ECLI:NL:CRVB:2015:1397

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
13-5138 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en maatmaninkomen zelfstandige

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, eigenaar van een recreatieparadijs, had zich op 19 mei 2010 arbeidsongeschikt gemeld vanwege gehoorproblemen, rugklachten en astma. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 16 mei 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en is onderzocht door een verzekeringsarts. Deze arts concludeerde dat appellant, ondanks zijn klachten, niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen zwaarder zijn dan door het Uwv aangenomen en dat de geselecteerde functies niet passend zijn.

De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellant in hoger beroep voornamelijk als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en deze verworpen. De Raad oordeelde dat de medische beperkingen van appellant correct waren vastgesteld en dat er geen reden was om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant door het Uwv was overschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het maatmaninkomen van appellant correct was vastgesteld op basis van de door de fiscus aanvaarde nettowinst over de laatste drie boekjaren. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om van de hoofdregel af te wijken en dat de uitbetaalde ziekengelden niet tot het verdienvermogen van appellant als gezonde ondernemer gerekend konden worden.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier.

Uitspraak

13/5138 WIA
Datum uitspraak: 28 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 augustus 2013, 12/6355 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. O. Labordus en [naam accountant], accountant. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 19 mei 2010 vanwege gehoorproblemen arbeidsongeschikt gemeld voor zijn werkzaamheden als eigenaar van een recreatieparadijs. Hij heeft tevens rugklachten en astma
.
1.2.
Bij besluit van 4 mei 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van 16 mei 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3.
Naar aanleiding van zijn bezwaar tegen dit besluit is appellant onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft in het rapport van 21 september 2012 vermeld dat uit een slaaponderzoek is gebleken dat appellant slaapapneu heeft. Vanwege de slaapapneu acht de verzekeringsarts een normaal dag/nachtritme belangrijk waardoor appellant naast de reeds vastgestelde beperkingen ook beperkt geacht wordt ten aanzien van avond- en nachtdiensten.
1.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 28 september 2012 een eerder geselecteerde functie laten vervallen omdat deze vanwege appellants gehoorproblemen niet passend was. Daarbij is in het rapport het maatmanloon gecorrigeerd, in die zin dat het maatmanuurloon niet € 6,04 is, maar € 14,90. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft hiermee minder dan 35%.
1.5.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 mei 2012 is bij besluit van
3 oktober 2012 (bestreden besluit) onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat op grond van de beschikbare gegevens moet worden aangenomen dat de medische beperkingen die bij appellant zijn vastgesteld niet te gering zijn en dat er geen grond is voor het oordeel dat de belastbaarheid van appellant door het Uwv is overschat.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zwaardere beperkingen heeft dan door het Uwv blijkens de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is aangenomen, dat de door het Uwv geselecteerde functies niet passend zijn vanwege zijn rugklachten en slaapapneu en dat er als gevolg van de combinatie van zijn klachten een urenbeperking voor het verrichten van arbeid dient te gelden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een (ongedateerd) verzekeringsgeneeskundig rapport van onafhankelijk verzekeringsarts/medisch adviseur J.M. Fokke ingebracht. Voorts heeft appellant aangevoerd dat het maatmanuurloon niet
€ 14,90, maar € 21,75 per uur is, omdat hij in de refertejaren 2007 tot en met 2009 als gevolg van diverse ziekenhuisopnames niet in staat is geweest om te werken. De uren waarin hij om deze reden niet heeft kunnen werken dienen volgens hem in mindering gebracht te worden op het standaard aantal uren op jaarbasis (2080 uur) waarvan de arbeidsdeskundige ter berekening van het maatmaninkomen is uitgegaan. Appellant heeft er daarbij tevens op gewezen dat het inkomen dat door de Belastingdienst is vastgesteld hoger is dan het inkomen dat het Uwv hanteert doordat de Belastingdienst het ziekengeld bij het inkomen betrekt en dat door zijn ziekte onder meer de personeelskosten in de jaren 2008 en 2009 zijn gestegen.
Ter zitting is nog naar voren gebracht dat het Uwv ook de mogelijkheid heeft om het jaar 2009 te laten vervallen als refertejaar, hetgeen tot een maatmanloon van € 17,75 zou leiden. Er is op gewezen dat het hoge aantal ziektedagen in 2009 afwijkend is van het aantal ziektedagen in 2007 en 2008.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen voornamelijk een herhaling van de gronden die appellant in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
Voor zover die gronden betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op hetgeen is vermeld in de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 14 maart 2012 blijkt dat appellant als gevolg van zijn klachten en stoornissen die het rechtstreeks gevolg zijn van ziekte, belemmeringen ondervindt in het uitvoeren van de basale dagelijkse activiteiten, beperkt is in meerdere rollen en zijn arbeidsrol niet meer in volle omvang kan vervullen. Als gevolg van zijn gehoorklachten is hij beperkt in het communiceren, als gevolg van longklachten is hij beperkt in energetisch opzicht zoals bij lopen, tillen, traplopen, klimmen en werken in een stoffige werkomgeving en als gevolg van rugklachten heeft hij beperkingen met betrekking tot het werken in gebogen gefixeerde werkhouding en het verrichten van zware tilwerkzaamheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 21 september 2012 hieraan toegevoegd dat appellant vanwege de slaapapneu niet kan werken in wisseldiensten en de FML in dit opzicht aangescherpt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen reden gezien voor een urenbeperking. Wanneer appellant werkt in passende arbeid waarin rekening wordt gehouden met zijn beperkingen is er geen reden te veronderstellen dat hij dit niet gedurende 8 uur per dag zou kunnen volhouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts in het rapport van 9 maart 2015 in reactie op hetgeen medisch adviseur Fokke heeft vermeld met betrekking tot appellants rugklachten naar voren gebracht dat Fokke appellant niet zelf heeft onderzocht en niet op basis van eigen onderzoek heeft kunnen beoordelen welke beperkingen er bestaan ten aanzien van de rugfunctie. Daarbij is opgemerkt dat de primaire verzekeringsarts een goede beweeglijkheid van de rug vond en geen radiculaire prikkelings- en uitvalsverschijnselen. Met betrekking tot de moeheidsklachten is vermeld dat daarmee rekening is gehouden doordat appellant beperkt is geacht ten aanzien van fysiek zware arbeid. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert met betrekking tot appellants fysieke klachten heeft appellant geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de ten aanzien van appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid verwezen naar hetgeen de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 28 september 2012 heeft vermeld. In dat rapport is beargumenteerd dat appellant werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met zijn verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. In reactie op hetgeen Fokke met betrekking tot de geselecteerde functies en appellants gehoorklachten naar voren heeft gebracht, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 12 maart 2015 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom deze functies voor appellant geschikt zijn.
4.4.
In de rechtspraak van de Raad is als hoofdregel aanvaard dat het maatmaninkomen van de zelfstandige gebaseerd is op de door de fiscus aanvaarde nettowinst over de laatste drie volledige boekjaren voorafgaand aan het intreden van de arbeidsongeschiktheid, behoudens zeer bijzondere gevallen waarin evident is dat de in de referteperiode van drie jaren behaalde winst geen reële afspiegeling vormt van de verdiencapaciteit als gezonde zelfstandige. Het Uwv heeft in dit verband met juistheid verwezen naar de uitspraak van de Raad van 30 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV9060. Niet in geschil is dat het bedrijf van appellant een substantiële groei heeft doorgemaakt in de jaren voorafgaand aan de refertejaren en in de refertejaren zelf. Dit gaat gepaard met meer kosten. Ter zitting is door appellant in dit verband naar voren gebracht dat in het bedrijf over het jaar 2009 door zijn langdurig ziekzijn niet de omzet en de winst zijn gerealiseerd die mogelijk waren door de uitbreiding. Op grond van de jaarstukken kan echter niet eenduidig worden vastgesteld dat het ziekteverzuim van appellant in de refertejaren tot een lager resultaat heeft geleid. Zoals het Uwv ook naar voren heeft gebracht en algemeen bekend is, wordt de hoogte van de winst van een zelfstandige beïnvloed door tal van factoren. Daarbij komt dat appellant, naar hij ter zitting desgevraagd verklaarde, pas in 2011 iemand voor 32 uur per week in dienst heeft genomen om zijn taken over te nemen, daar was in de refertejaren nog geen sprake van. Gelet op het voorgaande is niet aangetoond dat appellants arbeidsongeschiktheid in de jaren 2007 tot en met 2009, dan wel in het jaar 2009, een zodanige negatieve invloed heeft gehad op het bedrijfsresultaat en op zijn verdienvermogen in deze jaren/dit jaar, dat gezegd moet worden dat met het meenemen van de over die jaren/dat jaar gerealiseerde bedrijfswinst bij de vaststelling van het maatmaninkomen een evident onjuist beeld wordt verkregen van zijn verdiencapaciteit. Er is dan ook geen aanleiding om van de hoofdregel af te wijken.
4.5.
Met betrekking tot appellants standpunt dat het over de jaren 2007 tot en met 2009 uitbetaalde ziekengeld ten onrechte niet is betrokken bij het maatmanloon wordt overwogen dat deze uitkeringen niet kunnen worden geacht te behoren tot het verdienvermogen van appellant als gezonde ondernemer (zie ECLI:NL:CRVB:2005:AU8095).
4.6.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D. van Wijk

NK