In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die vanaf 3 augustus 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen heeft op basis van meldingen van de sociale recherche en een daaropvolgend onderzoek vastgesteld dat appellant niet tijdig de gevraagde gegevens heeft overgelegd. Dit leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank Gelderland heeft in eerdere uitspraken het beroep van appellant tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraken. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant in strijd met zijn inlichtingenverplichting heeft gehandeld door geen melding te maken van zijn inkomsten uit bezorgwerkzaamheden en andere bronnen. De Raad concludeert dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de gemaakte kosten terecht zijn. Appellant heeft niet aangetoond dat hij recht had op bijstand, omdat hij niet voldoende informatie heeft verstrekt over zijn financiële situatie.
Daarnaast heeft appellant een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend, maar ook deze aanvraag is afgewezen. Het college heeft geoordeeld dat er geen relevante wijziging in de omstandigheden was die het recht op bijstand zou kunnen vaststellen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat appellant niet heeft aangetoond dat zijn situatie is veranderd ten opzichte van de eerdere besluiten. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraken en wijst het hoger beroep van appellant af.