ECLI:NL:CRVB:2015:1480

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
11 mei 2015
Zaaknummer
13-6978 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op WGA-vervolguitkering wegens onvoldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, die sinds 10 december 2007 uitgevallen is voor haar werk als docent techniek vanwege darmklachten, had eerder recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had echter vastgesteld dat haar recht op een WGA-vervolguitkering per 20 mei 2012 eindigde, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellante betwistte deze beslissing en stelde dat haar beperkingen door het prikkelbare darm syndroom (PDS) niet goed waren ingeschat.

Tijdens de zitting op 9 maart 2015 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. De Raad heeft de medische en arbeidskundige grondslagen van het besluit van het Uwv beoordeeld. De verzekeringsarts had geconcludeerd dat de oorspronkelijke klachten van appellante waren verbeterd, maar dat er nog steeds beperkingen waren ten aanzien van stress en verantwoordelijkheden. De rechtbank had geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berustte en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van de rapporten van de verzekeringsarts te twijfelen.

De Raad heeft in hoger beroep vastgesteld dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen nieuwe medische feiten zijn die de beoordeling van de belastbaarheid van appellante op de datum in geding zouden beïnvloeden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/6978 WIA
Datum uitspraak: 17 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 november 2013, 12/3462 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J.L. Wittensleger, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 10 december 2007 uitgevallen voor haar werk als docent techniek vanwege darmklachten met bijkomende spanningsklachten. Na afloop van de wettelijke wachttijd heeft het Uwv bij besluit van 28 januari 2010 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 7 december 2009 een recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is onder meer een urenbeperking aangenomen en is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 72,11%. Bij besluit van 27 januari 2012 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat de loongerelateerde WGA-uitkering op 7 april 2012 eindigt en dat zij vanaf die datum recht heeft op een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.2.
Op 30 januari 2012 heeft appellante melding gedaan van verslechtering van haar gezondheid. Na onderzoek heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat de oorspronkelijke klachten als gevolg van het prikkelbare darm syndroom (PDS) enigszins verbeterd zijn en tot minder belemmeringen in het dagelijks functioneren leiden. Voor appellante gelden beperkingen ten aanzien van het persoonlijk functioneren op het gebied van stress verhogende factoren en grote verantwoordelijkheden, aangezien stress toename geeft van de darmklachten. Een toilet dient in de directe nabijheid te zijn. Gelet op het huidige medische beeld, de gestelde diagnoses en het dagverhaal zijn er geen argumenten om een urenbeperking te hanteren. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige voor appellante functies geduid die passen bij haar mentale en lichamelijke mogelijkheden en die niet extern worden verricht, zodat er vanuit gegaan mag worden dat er een toilet in de directe omgeving van de werkplek aanwezig is. Bij besluit van 19 maart 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 20 mei 2012 geen recht heeft op een WGA-vervolguitkering, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 14 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
7 juni 2012. In dat rapport wordt het standpunt van de verzekeringsarts onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat het klachtenbeeld subjectief is toegenomen, maar diagnostisch en therapeutisch gezien ongewijzigd is gebleven. De eerder toegekende beperkingen ten aanzien van rubriek VI (werktijden) komen niet meer terug in de laatste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) omdat hier geen medische indicatie voor is. Dat per einde wachttijd een urenbeperking is aangenomen, doet hier niet aan af. Deze beperkingen zijn destijds opgelegd zonder deugdelijke medische onderbouwing.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en bepaald dat het Uwv het griffierecht van appellante moet vergoeden, omdat het Uwv het bestreden besluit pas in beroep volledig en inzichtelijk heeft gemotiveerd. Wat betreft de verzekeringsgeneeskundige kant van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de rapporten en het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende duidelijk gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat om beperkingen aan te nemen op de punten samenwerken en vervoer, voor de duizeligheid door de vestibulaire stoornis, voor overgevoeligheid voor parabenen en een urenbeperking aan te nemen. De rechtbank is niet gebleken dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat haar beperkingen zijn onderschat. Zij heeft enorm veel (psychische) last van de onaangename lichamelijke gevolgen van het PDS en is hierdoor meer beperkt voor arbeid. Appellante dient veelvuldig naar het toilet te gaan, daarom dient een toilet in de buurt te zijn en tevens gaat dit ten koste van haar productiviteit en van de samenwerking met collega’s. Een (preventieve) urenbeperking is aangewezen. Gelet op appellantes beperkingen zijn de geduide functies ongeschikt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt, gelet op de aangevoerde gronden, vast dat het hoger beroep zich beperkt tot het oordeel van de rechtbank voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard.
4.2.
Er is geen aanleiding om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar de beperkingen van appellante onzorgvuldig of onjuist is verricht of dat de beperkingen niet goed zijn weergegeven in de FML. De rechtbank heeft de in beroep door appellante aangevoerde en in hoger beroep herhaalde gronden met betrekking tot het aannemen van meer beperkingen voor arbeid en een urenbeperking afdoende besproken en toereikend gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Ook de door appellante in hoger beroep overgelegde stukken geven geen aanleiding te twijfelen aan het oordeel van de rechtbank. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 3 maart 2015 toegelicht dat in deze stukken geen nieuwe medische feiten en omstandigheden naar voren komen die van belang zijn voor de beoordeling van de belastbaarheid van appellante op de datum in geding. In de verwijsbrief en brief van de huisarts van 15 januari 2014, respectievelijk 31 oktober 2014, wordt anamnestisch, diagnostisch en therapeutisch gezien geen melding gemaakt van nieuwe medische informatie. Met de in deze laatste brief genoemde diarree en het verspreiden van onaangename geuren is rekening gehouden in de FML door een beperking op te nemen op item 3.9.4 (andere beperkingen: toilet in directe omgeving). De genoemde voedselgevoeligheid voor koemelk en lactose in de dieetbevestiging 2013 van de Belastingdienst leidt niet tot specifieke arbeidsbeperkingen en is evenmin een arbeidsbelastingseis. De Raad heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden dan ook onderschreven.
4.3.
Wat betreft de arbeidskundige kant van het bestreden besluit heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust en de geduide functies voor appellante medisch geschikt zijn. Appellante voert in hoger beroep aan dat een toilet in de buurt dient te zijn. In de FML is voor het punt 3.9.4 (overige beperkingen van de fysieke aanpassingsmogelijkheden) een beperking aangenomen, namelijk dat er een toilet in de directe omgeving aanwezig dient te zijn. De arbeidsdeskundige heeft in het formulier Resultaat functiebeoordeling bij de geduide functies toegelicht dat deze niet extern worden verricht en daarom aangenomen mag worden dat er een toilet aanwezig is. Deze motivering is toereikend, mede gelet op de uitspraak van de Raad van 28 mei 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM6329).
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1, 4.2 en 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en C.P.J. Goorden en
P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) W. de Braal

NK