ECLI:NL:CRVB:2015:1532
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA; medische en arbeidskundige grondslag voldoende
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die zich op 3 januari 2011 ziek meldde vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet, had geen recht op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De verzekeringsarts concludeerde dat de appellant een stabiele medische situatie had, met psychische klachten in de vorm van een aanpassingsstoornis en aspecifieke nek- en rugklachten. De arbeidsdeskundige berekende een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 35%.
Na bezwaar tegen het besluit van het Uwv, dat het recht op uitkering weigerde, verklaarde het Uwv het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de medische beoordeling volledig en inzichtelijk was gemotiveerd. De rapporten van de verzekeringsartsen waren consistent en concludent. De rechtbank volgde de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking, en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen medisch geschikt waren voor de appellant.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de beroepsgronden afdoende had besproken en dat er geen nieuwe gegevens waren die aanleiding gaven om aan de eerdere oordelen te twijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.