ECLI:NL:CRVB:2015:1573

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
13-3785 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bedrijfskrediet op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004)

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, een zelfstandige ondernemer, had een aanvraag ingediend voor een bedrijfskrediet op basis van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat het niet mogelijk was om met het maximaal verantwoorde Bbz-krediet tot een schuldsanering te komen. De rechtbank had de afwijzing van de aanvraag door het college bevestigd, en de appellant ging hiertegen in hoger beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat de gronden die de appellant in hoger beroep aanvoerde, een herhaling waren van de argumenten die eerder in beroep waren aangevoerd. De Raad heeft zich volledig kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel was gebaseerd. De rechtbank had vastgesteld dat er aanzienlijke schulden waren en dat een schuldsanering noodzakelijk was voor de levensvatbaarheid van het bedrijf van de appellant. De Raad concludeerde dat de adviezen van Friedeberg Consultancy BV en het Bureau Zelfstandigen zorgvuldig waren en dat de appellant geen tegenbewijs had geleverd voor zijn stellingen.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van de appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen grond voor een dergelijke veroordeling bestond.

Uitspraak

13/3785 Bbz
Datum uitspraak: 19 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 juni 2013, 13/852 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. R. Dhalganjansing, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 1 december 2014. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant verricht als zelfstandige activiteiten onder de handelsnaam [naam bedrijf].
1.2.
Appellant heeft zich op 5 december 2011 bij het college gemeld om een aanvraag in te dienen voor een bedrijfskrediet op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004).
1.3.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het college Friedeberg Consultancy BV (FCBV) advies gevraagd over de levensvatbaarheid van het bedrijf van appellant. FCBV heeft op
26 april 2012 advies uitgebracht. FCBV komt daarin tot de conclusie dat sinds 2008 sprake was van ernstige liquiditeitsproblemen, maar dat sinds 2011 weer sprake is van een verbeterde exploitatie. De schuldenpositie is echter dermate fors, totaal zo’n € 327.500,-, dat een volledige herfinanciering niet mogelijk is. FCBV acht een schuldsanering noodzakelijk. FCBV adviseert een voorwaardelijke toekenning van een Bbz-lening van € 78.000,-. Een van de voorwaarden is dat sanering van de schulden tegen finale kwijting mogelijk is met het
Bbz-krediet.
1.4.
Naar aanleiding van het advies van FCBV heeft het college appellant om nadere informatie gevraagd, zoals een actueel schuldenoverzicht en definitieve belastingaanslagen Inkomstenbelasting over verschillende jaren.
1.5.
Bij besluit van 9 augustus 2012 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van FCBV en het rapport van 8 augustus 2012 van het Bureau Zelfstandigen, de aanvraag van appellant afgewezen omdat het niet mogelijk is om met het maximaal verantwoorde
Bbz-krediet tot een schuldsanering te komen.
1.6.
Bij besluit van 17 december 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 9 augustus 2012 ongegrond verklaard. Volgens het college kunnen met het maximaal te verstrekken Bbz-krediet van € 78.000,-, waarvan na aftrek van kosten ongeveer
€ 59.000,- resteert, de schulden van appellant niet worden gesaneerd. Aan de door FCBV gestelde voorwaarden kan niet worden voldaan. Het is niet waarschijnlijk dat de Belastingdienst akkoord zal gaan met een gedeeltelijke kwijtschelding van de schuld van appellant van meer dan € 100.000.-. Evenmin is het aannemelijk dat de ABN-AMRO-bank akkoord gaat met de sanering van het negatieve resultaat op de rekening-courant van appellant van € 125.000,-. Omdat de schulden van appellant niet in één keer gesaneerd kunnen worden, kan het bedrijf van appellant niet levensvatbaar worden gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat sprake is van aanzienlijke schulden en dat een schuldsanering noodzakelijk was om de continuïteit en daarmee de levensvatbaarheid van het bedrijf van appellant te waarborgen. De rechtbank heeft - samengevat - overwogen dat niet is gebleken dat de adviezen van FCBV en het Bureau Zelfstandigen, waarop het college zich heeft gebaseerd, op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, feitelijke onjuistheden bevatten of ondeugdelijk zijn gemotiveerd. Een tegenadvies, dan wel andere objectieve gegevens, die de stellingen van appellant ondersteunen, heeft appellant niet overgelegd. Zo heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat zijn schulden bij de Belastingdienst, die ruim € 100.000,- bedragen, niet hoeven te worden afgelost en buiten het saneringsplan en daarmee buiten de kredietbehoefte zouden moeten blijven.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep, onder verwijzing naar de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden, tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormen een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen - zoals hiervoor samengevat weergegeven - waarop dat oordeel rust.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Voor een veroordeling van het college tot vergoeding van schade bestaat geen grond.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en M. Hillen en
A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) C.M. Fleuren

HD