ECLI:NL:CRVB:2015:1575

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
13-6248 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van besluit inzake erkenning als burger-oorlogsslachtoffer onder de Wubo

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1928 in het voormalig Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag werd in eerste instantie afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad op 14 maart 2008, omdat niet was komen vast te staan dat appellante betrokken was bij gebeurtenissen die onder de Wubo vallen. Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze afwijzing. In september 2012 heeft appellante opnieuw verzocht om erkenning, maar dit verzoek werd afgewezen bij besluit van 19 juni 2013, dat later werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 7 november 2013.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigen. De Raad heeft vastgesteld dat de door appellante genoemde gebeurtenissen, zoals beschietingen en seksuele intimidatie, niet voldoende bewijs leveren voor een directe betrokkenheid die onder de Wubo valt. De Raad heeft de terughoudende toets toegepast en geoordeeld dat het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan, stand kan houden.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter A. Beuker-Tilstra en de leden J.J.A. Kooijman en C.H. Bangma aanwezig waren. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 19 mei 2015.

Uitspraak

13/6248 WUBO
Datum uitspraak: 19 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 7 november 2013, kenmerk BZ01642353 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2015. Daar is appellante verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1928 in het toenmalig Nederlands-Indië, heeft in september 2007 een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering.
1.2.
Verweerder heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 14 maart 2008 op de grond dat niet is komen vast te staan dat appellante gebeurtenissen heeft meegemaakt die onder de werking van de Wubo vallen. Overwogen is dat van een directe betrokkenheid van beschietingen richting Bandoeng tijdens de Japanse bezetting en beschietingen rond het hotel Tjipelang tijdens de Bersiap-periode, buiten de eigen verklaring van appellante, geen bevestiging is verkregen. Verder is geoordeeld dat een directe betrokkenheid van appellante bij ongeregeldheden in Soekaboemi tijdens de Bersiap-periode niet is komen vast te staan.
Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
In september 2012 is namens appellante opnieuw verzocht haar in aanmerking te brengen voor toekenningen op grond van de Wubo. Dat verzoek is afgewezen bij besluit van
19 juni 2013, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Naar het oordeel van verweerder heeft appellante geen gegevens overgelegd die aanleiding geven het eerdere besluit te herzien. Daarbij is overwogen, voor zover hier van belang, dat een directe betrokkenheid bij beschietingen in en rond het hotel niet in voldoende mate is komen vast te staan dan wel aannemelijk is gemaakt, de gestelde seksuele intimidatie niet onder de werking van de Wubo kan worden gebracht en ten aanzien van het getuige zijn van het neerschieten van een Nederlandse militair door een sluipschutter geen sprake is geweest van een directe confrontatie met doodslag, executie of zware mishandeling.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op de discretionaire bevoegdheid, kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal de vraag of appellant feiten of omstandigheden in het geding heeft gebracht die aan verweerder bij het nemen van het eerdere besluit niet bekend waren en die dit besluit in een zodanig nieuw licht plaatsen dat verweerder daarin aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
2.2.1.
Zulke feiten en omstandigheden zijn niet naar voren gekomen. Appellante heeft gesteld dat zij heeft meegemaakt dat op de verjaardag van haar zuster bij beschietingen op het hotel een kogel dwars door de verjaardagstaart is gegaan. Het meemaken van beschietingen kan onder de Wubo worden gebracht indien er sprake is van een directe persoonlijke betrokkenheid. Onder die betrokkenheid wordt in dit geval begrepen, het zelf gewond raken of een confrontatie met verwondingen of het omkomen van naasten. Ter zitting heeft appellante verklaard dat zij bij het binnenkomen van de kamer, aan de muurkant is gaan staan. Zij heeft gezien dat de taart werd geraakt en dat zij haar zuster heeft zien rennen om de taart te redden. Appellante heeft ook aangegeven dat niemand gewond is geraakt. Van een persoonlijke betrokkenheid als hiervoor beschreven is niet gebleken.
2.2.2.
De door appellante genoemde seksuele intimidatie heeft er uit bestaan dat zij tijdens de Bersiap-periode ten huwelijk is gevraagd door een (hoge) militair van de (Indonesische) marine. Het afwijzen van het huwelijksaanzoek heeft, volgens haar, mogelijkerwijs geleid tot represaillemaatregelen in de vorm van het annexeren van het hotel van haar vader. Op basis hiervan kan niet worden geconcludeerd dat iets (fysieks) is voorgevallen dat eventueel onder de werking van de Wubo kan worden gebracht.
2.2.3.
Met betrekking tot het neerschieten van een Nederlandse militair heeft appellante ter zitting verklaard dat zij heeft gezien dat deze militair door een sluipschutter werd geraakt. Appellante en haar nicht hebben eerder verklaard dat zij in een auto onderweg waren naar Soekaboemi en werden ingehaald door een Nederlandse militair op een motor, die zij later met een schotverwonding langs de kant van de weg hebben zien liggen. Appellante heeft geholpen met het in de auto leggen van de gewonde militair. De militair is later aan zijn verwondingen overleden. In het licht van de aanwezige stukken wordt de ter zitting gegeven verklaring van appellante onvoldoende overtuigend geacht om te aanvaarden dat appellante direct geconfronteerd is geweest met doodslag, executie of zware mishandeling als bedoeld in de Wubo.
2.3.
Het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan kan de terughoudende toets van de Raad doorstaan.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.W. Munneke

HD