ECLI:NL:CRVB:2015:1575
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Herziening van besluit inzake erkenning als burger-oorlogsslachtoffer onder de Wubo
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1928 in het voormalig Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag werd in eerste instantie afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad op 14 maart 2008, omdat niet was komen vast te staan dat appellante betrokken was bij gebeurtenissen die onder de Wubo vallen. Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze afwijzing. In september 2012 heeft appellante opnieuw verzocht om erkenning, maar dit verzoek werd afgewezen bij besluit van 19 juni 2013, dat later werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 7 november 2013.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigen. De Raad heeft vastgesteld dat de door appellante genoemde gebeurtenissen, zoals beschietingen en seksuele intimidatie, niet voldoende bewijs leveren voor een directe betrokkenheid die onder de Wubo valt. De Raad heeft de terughoudende toets toegepast en geoordeeld dat het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan, stand kan houden.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter A. Beuker-Tilstra en de leden J.J.A. Kooijman en C.H. Bangma aanwezig waren. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 19 mei 2015.